De werkgever is verplicht uiterlijk een maand voor het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een duur van zes maanden of langer schriftelijk te laten weten of hij de arbeidsovereenkomst daarna wil voortzetten en zo ja, onder welke voorwaarden. Het schriftelijkheidsvereiste van deze aanzegverplichting is van dwingend recht. Dat betekent dat daarvan niet mag worden afgeweken. Een werkgever, die mondeling heeft medegedeeld de arbeidsovereenkomst te willen verlengen, voldoet daarmee niet aan de aanzegverplichting.
De werkgever, die de aanzegverplichting in het geheel niet is nagekomen, is aan de werknemer een vergoeding verschuldigd ter grootte van een maandloon. Ingeval te laat is aangezegd, is de werkgever een vergoeding naar rato verschuldigd.
De arbeidsovereenkomst van een werknemer had een duur van zes maanden en liep tot 1 mei 2020. De arbeidsovereenkomst is per 1 mei 2020 voortgezet. Volgens de werkgever waren partijen al op 30 maart 2020 mondeling een verlenging per 1 mei 2020 overeengekomen. De werknemer heeft na 1 mei meerdere dagen gewerkt. Op 6 en 9 mei 2020 heeft de werkgever de werknemer gevraagd om een brief gedateerd 29 april 2020 te ondertekenen. In die brief bevestigde de werkgever dat hij de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2020 op gelijke voorwaarden wenste voort te zetten voor de duur van drie maanden. Nadat de werknemer heeft geweigerd de brief te ondertekenen, heeft de werkgever hem naar huis gestuurd. De werkgever voerde aan dat hij, weliswaar te laat, aan de aanzegverplichting heeft voldaan door de werknemer op 29 april 2020 een brief te overhandigen waarin hij bevestigt de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2020 op gelijke voorwaarden te willen voortzetten. De werknemer ontkende de brief op 29 april te hebben ontvangen. Volgens de werknemer is de brief hem pas op 6 mei 2020 overhandigd. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van de aanzegvergoeding, ter grootte van een maandsalaris.
Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBROT20206769, 8605272 VZ VERZ 20-12647 | 03-08-2020
Ondanks stelselmatig verzuim geen maximale verzuimboete
Als iemand zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te laat indient, is sprake van een verzuim. Bij stelselmatig verzuim kan de inspecteur een verzuimboete tot het wettelijk maximum opleggen. Bij het bepalen van de hoogte van de verzuimboete moet hij wel rekening houden met alle feiten en omstandigheden die een verhoging of een verlaging van de boete tot gevolg kunnen hebben.
Een man heeft over het jaar 2014 een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen. Hij dient echter geen aangifte in, ook niet nadat hij een aanmaning heeft gekregen. Op 15 augustus 2017 geeft de inspecteur de man nog twee weken om zijn aangifte 2014 in te dienen. Ook die termijn laat de man ongebruikt. De inspecteur legt uiteindelijk een ambtshalve aanslag op een verzuimboete naar het wettelijk maximum van € 4.920.
Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is in hoger beroep de hoogte van de verzuimboete in geschil. De man meent dat het eerdere verzuim is opgeheven. De inspecteur heeft de man namelijk twee weken extra tijd heeft gegeven om de aangifte te doen. Het hof is het niet eens met die zienswijze. Bovendien heeft de inspecteur in zijn brief uitdrukkelijk vermeld dat hij in ieder geval een verzuimboete zal opleggen. De man is namelijk te laat geweest met het indienen van zijn aangifte. Verder voert de man aan dat sprake is geweest van overmacht, ofwel afwezigheid van alle schuld. De man stelt dat hij geen aangifte heeft kunnen doen door de inbeslagname van zijn administratie. Ook hier is het hof het niet met de man eens. Hij is al vanaf 7 oktober 2015 in verzuim en de administratie is pas op 23 maart 2017 in beslag genomen.
De inspecteur heeft volgens het hof daarom terecht een verzuimboete opgelegd. Ook heeft de inspecteur terecht geoordeeld dat sprake is geweest van stelselmatig verzuim vanaf 2009 tot en met 2014. Het is niet nodig dat de inspecteur over alle jaren vanaf 2009 een boete oplegt, omdat de zogeheten verzuimenreeks is afgeschaft. Het hof verlaagt wel de boete van € 4.920 naar € 369, omdat bij de boeteoplegging rekening moet worden gehouden met de financiële omstandigheden van de man.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 11-08-2020
Stijging werkloosheidscijfers in juli
In juli waren 419.000 mensen werkloos, dat is 4,5% van de beroepsbevolking. In de afgelopen drie maanden kwamen er gemiddeld 35.000 werklozen per maand bij. Dat meldt het CBS op basis van nieuwe cijfers over de beroepsbevolking. UWV registreerde eind juli 301.000 lopende WW-uitkeringen, dat is evenveel als in juni.
Het aantal lopende WW-uitkeringen is in juli gelijk gebleven ten opzichte van juni. UWV verstrekte eind juli 301.000 uitkeringen. Na een forse stijging tussen maart en mei is het voor de tweede maand op rij dat het aantal WW-uitkeringen op hetzelfde niveau gebleven is. Er werden in juli wel 61.000 meer WW-uitkeringen verstrekt dan in februari het geval was.
Het aantal lopende WW-uitkeringen aan jongeren tussen de 15 en 25 jaar daalde met 10% ten opzichte van juni. Bij de helft van de WW-uitkeringen aan jongeren die in juli werden beëindigd, was de maximale WW-duur bereikt (circa 4.300 WW-uitkeringen).
In de afgelopen drie maanden nam het aantal werklozen met ruim 100.000 toe.
Per saldo groeide de werkloosheid hierdoor met 67.000mensen in de afgelopen drie maanden.
Bron: UWV.nl 20-08-2020
Omzetbelasting verschuldigd over onzuivere doorbelasting zuiveringsheffing
Omzetbelasting wordt berekend over de vergoeding. Dat is het totale bedrag dat voor een levering of een dienst in rekening wordt gebracht. Tot de vergoeding behoren niet de ten behoeve van de afnemer betaalde uitschotten van belastingen en heffingen. Dat betekent dat over deze voor de afnemer betaalde bedragen geen omzetbelasting behoeft te worden berekend. De bewijslast dat sprake is van een uitsluiting van de vergoeding rust op de ondernemer die zich daarop beroept.
Zuiveringsheffing is een belasting die waterschappen in rekening brengen voor de afvoer van water. In de Waterschapswet is bepaald dat de aanslag zuiveringsheffing wordt opgelegd aan degene die een woon- of bedrijfsruimte voor volgtijdig gebruik ter beschikking stelt. De wet geeft deze persoon de bevoegdheid om de heffing te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld. Deze verhaalsmogelijkheid geldt onder andere voor exploitanten van recreatieparken.
In een procedure was in geschil of de doorbelasting van zuiveringsheffing door een exploitant van een aantal recreatieparken was uitgezonderd van de vergoeding voor de berekening van de omzetbelasting. De exploitant vermeldde de zuiveringsheffing als aparte post op zijn facturen. In de overeenkomsten met de parkrecreanten was afgesproken dat de zuiveringsheffing voor hun rekening kwam. De exploitant berekende de doorbelasting op een andere manier dan het waterschap
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden was door de afwijkende berekeningsmethodiek geen sprake van verhaal van de zuiveringsheffing als zodanig. Het zou moeten gaan om het aandeel dat de parkrecreant, als de aanslag aan hem zou zijn opgelegd, had moeten betalen. Aan die voorwaarde is niet voldaan. De exploitant had over de doorberekening van zuiveringsheffing omzetbelasting in rekening moeten brengen.
Kampeerauto niet vergelijkbaar met bestelauto
In een arrest uit 2017 over de heffing van bpm bij invoer van een gebruikte kampeerauto heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de afschrijving op een kampeerauto veel lager is dan op een gesloten bestelauto. Dat wordt mede veroorzaakt door het beperkte gebruik dat doorgaans van een kampeerauto wordt gemaakt.
Onder verwijzing naar dit arrest heeft Hof Den Bosch geoordeeld dat de Belastingdienst terecht een naheffingsaanslag bpm heeft opgelegd in een geval waarin de afschrijving van een gebruikte kampeerauto in de aangifte bpm was vastgesteld overeenkomstig die van de bestelauto waarop de kampeerauto was gebaseerd.
Aanzegverplichting
De werkgever is verplicht uiterlijk een maand voor het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een duur van zes maanden of langer schriftelijk te laten weten of hij de arbeidsovereenkomst daarna wil voortzetten en zo ja, onder welke voorwaarden. Het schriftelijkheidsvereiste van deze aanzegverplichting is van dwingend recht. Dat betekent dat daarvan niet mag worden afgeweken. Een werkgever, die mondeling heeft medegedeeld de arbeidsovereenkomst te willen verlengen, voldoet daarmee niet aan de aanzegverplichting.
De werkgever, die de aanzegverplichting in het geheel niet is nagekomen, is aan de werknemer een vergoeding verschuldigd ter grootte van een maandloon. Ingeval te laat is aangezegd, is de werkgever een vergoeding naar rato verschuldigd.
De arbeidsovereenkomst van een werknemer had een duur van zes maanden en liep tot 1 mei 2020. De arbeidsovereenkomst is per 1 mei 2020 voortgezet. Volgens de werkgever waren partijen al op 30 maart 2020 mondeling een verlenging per 1 mei 2020 overeengekomen. De werknemer heeft na 1 mei meerdere dagen gewerkt. Op 6 en 9 mei 2020 heeft de werkgever de werknemer gevraagd om een brief gedateerd 29 april 2020 te ondertekenen. In die brief bevestigde de werkgever dat hij de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2020 op gelijke voorwaarden wenste voort te zetten voor de duur van drie maanden. Nadat de werknemer heeft geweigerd de brief te ondertekenen, heeft de werkgever hem naar huis gestuurd. De werkgever voerde aan dat hij, weliswaar te laat, aan de aanzegverplichting heeft voldaan door de werknemer op 29 april 2020 een brief te overhandigen waarin hij bevestigt de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2020 op gelijke voorwaarden te willen voortzetten. De werknemer ontkende de brief op 29 april te hebben ontvangen. Volgens de werknemer is de brief hem pas op 6 mei 2020 overhandigd. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van de aanzegvergoeding, ter grootte van een maandsalaris.
Geen omzetbelasting verschuldigd over schadevergoeding
In de Wet op de omzetbelasting is bepaald dat wie op een factuur omzetbelasting vermeldt, die hij op grond van andere wetsbepalingen niet verschuldigd is, de op de factuur vermelde belasting verschuldigd wordt. De wetsbepaling is gebaseerd op de btw-richtlijn. Volgens de btw-richtlijn is de belasting verschuldigd door degene die de belasting op de factuur vermeldt.
Om een einde te maken aan geschillen over de nakoming van de verplichtingen uit een overeenkomst tot levering van een IT-platform en het verrichten van bijbehorende diensten sloten partijen een vaststellingsovereenkomst. Met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst was de oorspronkelijke overeenkomst ontbonden. De leverancier moest op grond van de vaststellingsovereenkomst aan de opdrachtgever € 6,9 miljoen betalen. Dat bedrag bestond uit terugbetaling van € 4,4 miljoen inclusief btw aan voldane vergoedingen en uit een schadevergoeding van € 2,5 miljoen. De leverancier heeft een creditfactuur uitgereikt, waarin omzetbelasting is opgenomen in de terugbetaling en de schadevergoeding.
De Belastingdienst legde een naheffingsaanslag omzetbelasting op aan de opdrachtgever voor in de schadevergoeding begrepen omzetbelasting. Volgens de Belastingdienst was de opdrachtgever deze omzetbelasting verschuldigd omdat hij als de opsteller van de factuur moest worden beschouwd. De rechtbank deelt deze opvatting niet. In de vaststellingsovereenkomst is geen bepaling opgenomen over het uitreiken van een factuur. De Belastingdienst heeft niet aannemelijk gemaakt dat de opdrachtgever wilde dat voor de schadevergoeding een factuur zou worden uitgereikt en dat hij het opmaken van die factuur zou hebben gedelegeerd aan de leverancier. Dat kan ook niet uit de ontvangst van de factuur worden afgeleid. De leverancier heeft op eigen initiatief de factuur opgesteld en uitgereikt. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag vernietigd.
Aanvraag TVL kan door intermediair worden gedaan
De Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) is de opvolger van de Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS). De TVL heeft dezelfde doelgroep als de TOGS. Voorwaarde voor de TVL is een omzetverlies van 30% of meer en een bedrag aan vaste lasten van ten minste € 4.000. Het omzetverlies wordt bepaald door de omzet in de subsidieperiode te vergelijken met dezelfde periode in 2019. De TVL compenseert maximaal 50% van de vaste lasten en bedraagt minimaal € 1.000 en maximaal € 50.000.
Volgens de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (www.rvo.nl) kunnen intermediairs vanaf 1 september 2020 een aanvraag voor de TVL indienen voor ondernemers. De ondernemer moet zijn intermediair wel machtigen met behulp van eHerkenning. Aanvragen van de TVL gaat digitaal via mijn.rvo.nl. Dit kan tot en met 30 oktober 2020 17.00 uur. Voor de aanvraag is eHerkenning niveau 1 (of hoger) of DigiD nodig.
Pensioen onder beslag is fiscaal genoten
Het komt in de praktijk voor dat een schuldeiser beslag legt op het pensioen van een schuldenaar. In dat geval zal de schuldeiser zijn vordering op de schuldenaar verrekenen met het in beslag genomen geld. Fiscaal gezien heeft de schuldenaar dat pensioen dan nog steeds genoten.
Een man heeft pensioenrechten opgebouwd en ontvangt daarom uitkeringen van een stichting pensioenfonds. Bij het indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting 2016 geeft hij een bedrag van € 7.500 aan pensioen op. De Belastingdienst wijkt bij het opleggen van de aanslag af van de aangifte van de man. Volgens de loongegevens van de stichting bedraagt het bruto pensioen van de man namelijk € 38.643. Hij heeft wel minder netto ontvangen. Naast de ingehouden loonheffing heeft een schuldeiser van de man derdenbeslag op de pensioenuitkering gelegd. Dat betekent echter niet dat de man het in beslag genomen inkomen niet heeft genoten. De schuldeiser heeft dat geld zelfs in mindering gebracht op zijn vordering op de man. Tegenover de lagere ontvangst aan loon staat dus een afgenomen schuld. De man is dan ook niet verarmd door de beslaglegging. Hof Den Haag ziet daarom geen reden om bij de bepaling van het fiscale loon af te wijken de loongegevens van de stichting. Het hof verklaart het beroep van de man ongegrond.
Bron: Hof Den Haag 15-07-2020
Arbeidsovereenkomst voor zzp-contrabassiste
Een contrabassiste, die tussen 2013 en 2018 als remplaçant (plaatsvervanger) aan het Balletorkest verbonden was, krijgt met ingang van seizoen 2018/2019 geen nieuwe producties aangeboden. De vrouw werkte er de seizoenen daarvoor zoveel dat, ook gelet op alle overige omstandigheden, zij aanspraak maakt op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
De muzikante doet een beroep op het rechtsvermoeden uit het Burgerlijk Wetboek en stelt dat sinds 1 augustus 2017 sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen haar en Het Balletorkest. Na haar gedwongen ontslag bij Holland Symfonia als gevolg van kortingen op de subsidie in de kunstensector is de vrouw direct aansluitend ingezet bij producties van Het Balletorkest. Ook nadat de raamovereenkomst op 31 juli 2017 van rechtswege is geëindigd, heeft de contrabassiste onverminderd structureel en vrijwel wekelijks gewerkt, vergelijkbaar met toen zij in loondienst werkte. De vrouw stelt dat zij persoonlijke arbeid verrichtte, tegen beloning en onder het gezag van Het Balletorkest.
De Kantonrechter Amsterdam overweegt, op basis van een arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2015, dat bij een beroep op het rechtsvermoeden uit het Burgerlijk Wetboek (arbeid, loon, gedurende zekere tijd en gezagsverhouding) alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, moeten worden meegewogen. In deze zaak weegt onder meer mee dat de omvang van de werkzaamheden die de contrabassiste na haar gedwongen ontslag bleef verrichten vergelijkbaar is met de omvang van haar eerder beëindigde dienstverband. De contrabassiste kon zich niet laten vervangen en moest de arbeid persoonlijk verrichten. Ook had zij zich te houden aan nauwkeurige voorschriften en aanwijzingen zoals onder meer de vaste tijdstippen voor repetities, optredens en concerten, kledingvoorschriften en de stoelenindeling binnen de groep contrabassisten. Dit alles leidt tot het aannemen van arbeidsrechtelijke ondergeschiktheid.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de kantonrechter tot de conclusie dat in ieder geval op 31 juli 2017 sprake is van het verrichten van arbeid op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Bron: Ktr. Amsterdam 14-07-2020
Kunst goedkoop ter beschikking te stellen
Volgens Rechtbank Gelderland is het zakelijk om bij het ter beschikking stellen van kunstwerken aan een eigen vennootschap geen vergoeding in rekening te brengen.
Een man is in gemeenschap van goederen gehuwd. Hij heeft indirect aandelen in een bv die samen met nog twee andere ondernemers een accountants- en belastingadvieskantoor drijft in de vorm van een maatschap. De dga stelt al sinds de jaren 90 van de vorige eeuw kunstwerken ter beschikking aan het accountants- en belastingadvieskantoor. De dga geeft daarbij in zijn aangifte telkens een gebruiksvergoeding op van nihil. De inspecteur wijkt hierbij de aanslagoplegging van af en corrigeert de aangiften met een gebruiksvergoeding.
Bij Rechtbank Gelderland is het de vraag of de gebruiksvergoeding waarvan de inspecteur uitgaat, terecht is. De dga heeft zich op het vertrouwensbeginsel beroepen. Vast staat volgens de rechtbank dat de inspecteur jarenlang de aangiften heeft gevolgd. De terbeschikkingstelling van de kunstwerken is bovendien diverse keren onderwerp van discussie geweest. Er is een boekenonderzoek geweest in 2003 waarbij de terbeschikkingstelling aan de orde is geweest. De gebruiksvergoeding is bij de behandeling van de aangifte 2008 weer uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Bij de aangifte 2010 en 2011 zijn opnieuw vragen door de inspecteur gesteld over de inkomsten uit tbs. De rechtbank meent daarom dat de dga op grond van het vertrouwensbeginsel geen gebruiksvergoeding in aanmerking hoeft te nemen.
De inspecteur stelt het opgewekte vertrouwen te hebben opgezegd. De dga heeft bevestigd telefonisch overleg met de inspecteur te hebben gehad. Echter daarin heeft de inspecteur slechts aangegeven dat vanaf 2012 verder moet worden bezien hoe om te gaan met de toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling. Dit is volgens de rechtbank geen opzegging van het opgewekte vertrouwen. De rechtbank oordeelt verder dat de dga geen afwaarderingsverlies op de kunstwerken kan nemen. Wel kan de dga verkoopverliezen van enkele schilderen in mindering brengen op zijn inkomen.
Bron: Rb. Gelderland 05-08-2020