De belangenorganisaties van belastingplichtigen en ondernemers zijn van mening dat de vermogensrendementsheffing in de huidige vorm strijdig is met het recht op eigendom, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Zij roepen de staatssecretaris van Financiën op voor het einde van het jaar het box 3-stelsel aan te passen. De ondertekenaars constateren dat een herziening van box 3 past in de agenda van het regeerakkoord. Voor het realiseren van deze ambitie dient een fiscale verschuiving op de belasting op kapitaal plaats te vinden ten gunste van Nederlandse belastingplichtigen, waaronder vooral mkb’ers en zzp’ers. ‘Het is deze groep Nederlanders die direct bijdraagt aan de groei van de Nederlandse economie, die vermogen opbouwt en daarmee kapitaal ter beschikking stelt om te investeren in nieuwe bedrijven, innovatieve projecten en familieondernemingen.’ ‘Het is tijd dat de staatssecretaris met een rechtvaardige vermogensrendementsheffing komt. Dat is belangrijker dan het optimaliseren van het fiscale vestigingsklimaat voor buitenlandse ondernemingen, aldus Paul Koster, directeur van de Vereniging Effectenbezitters, VEB.
Gelet op uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst snappen de meeste belastingplichtigen dat het waarmaken van de kabinetsambitie, om box 3 te herzien, niet moet leiden tot een onwerkbare situatie. In dit kader pleiten de ondertekenaars ook voor een eenvoudig en rechtvaardig stelsel met een forfaitaire component. Met dien verstande dat belast wordt op basis van het daadwerkelijke rendement voor zover mogelijk.
Bron: ONL, RB, Novak, Bond voor belastingbetalers, VEB 19-06-2018

Volgens de Hoge Raad is het verlaagde btw-tarief (6%) niet van toepassing op de terbeschikkingstelling van ligplaatsen in een jachthaven. De exploitant meende dat er sprake was van het recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie in de zin van de Btw-richtlijn. Volgens de Hoge Raad kan echter het ter beschikking stellen van ligplaatsen met gebruik van de diverse voorzieningen niet worden aangemerkt als recht gebruik te maken van een sportaccommodatie.
Een exploitant van een jachthaven stelt ligplaatsen voor zeil- en motorboten ter beschikking. De jachthaven heeft diverse voorzieningen (zoals toiletten, douches, afvaldepots, voorzieningen voor onderhoud en reparatie en laad/tappunten voor elektra en water aan boord) waarvan de huurders van de ligplaatsen gebruik mogen maken. In geschil is of het verlaagde btw-tarief (6%) van toepassing is op de liggelden op grond van post b.3 van Tabel 1, Wet OB 1968. De exploitant is namelijk van mening dat de terbeschikkingstelling van ligplaatsen kwalificeert als het recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie (post 14, Bijlage III, Btw-richtlijn).
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de prestatie waarop de liggelden ziet de verhuur van parkeerruimte behelst waarop het algemene btw-tarief (21%) van toepassing is. Volgens het hof volgt uit een uitspraak van het EU Hof van Justitie van 25 februari 2016 niet dat de verhuur van parkeerruimte voor boten kan worden beschouwd als het recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie. Deze prestatie vormt ook niet het gelegenheid geven tot sportbeoefening aangezien het sporten niet plaatsvindt in de jachthaven, maar in open water. De Hoge Raad overweegt dat het geven van gelegenheid tot sportbeoefening als bedoeld in de wet OB 1968 uitgelegd moet worden in overeenstemming met de Btw-richtlijn. De Hoge Raad sluit zich bij het oordeel van het hof aan dat de ligplaatsen op zichzelf bezien niet bestemd zijn voor sportbeoefening en dat de voorzieningen van de jachthaven niet bestemd en nodig zijn voor de daadwerkelijke sportbeoefening met boten. Het ter beschikking stellen van ligplaatsen met gebruik van de diverse voorzieningen kan niet worden aangemerkt als recht gebruik te maken van een sportaccommodatie. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.
Bron: HR 15-06-2018

Vakbond FNV stapt naar de rechter in het conflict met maaltijdbezorger Deliveroo. Volgens de vakbond werkt Deliveroo met schijnzelfstandigen om te voorkomen dat het bedrijf zich aan een cao moet houden.
Sinds dit jaar neemt het bedrijf geen bezorgers meer in loondienst, maar werkt het nog enkel met bezorgers die als zzp’er voor het bedrijf werken. Volgens de vakbond is deze constructie onwettig. De bezorgers zijn volgens de FNV geen ondernemers, maar zijn min of meer gedwongen om als schijnzelfstandige te werken. Een aantal Deliveroo-bezorgers heeft zich verenigd in de ‘Riders Union’ en maakt zich samen met de FNV sterk voor een cao.
Op 15 juni overhandigden enkele bezorgers van Deliveroo een dagvaarding aan de directie van het bedrijf.
Bron: div. media

Het overleg met vertegenwoordigers van zzp’ers, opdrachtgevers en andere veldpartijen over een opvolger van de Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) dat voor het verzenden van een hoofdlijnenbrief aan de Kamer zou worden gehouden is uitgesteld. Eerst vindt nu het overleg met de Kamer plaats en pas daarna kunnen de belangenorganisatie feedback geven.
Eerder dit jaar kondigde de minister aan dat voor het zomerreces naar de Tweede Kamer een hoofdlijnen brief over een opvolger voor de Wet DBA zou worden gestuurd. Voorafgaand aan het sturen van de brief zouden veldpartijen gelegenheid krijgen feedback te geven. Half juni heeft noch dit overleg plaats gevonden, noch is de hoofdlijnenbrief al verstuurd. Het overleg met de vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de opvolger van de Wet DBA staat gepland voor 27 juni.
Inmiddels is duidelijk geworden dat dit overleg met vertegenwoordigers van onder meer opdrachtgevers en opdrachtnemers en bemiddelaars voor het verzenden van de hoofdlijnenbrief en het overleg met de Kamer niet meer haalbaar is. Zipconomy meldde dat dit overleg wordt uitgesteld tot na de zomervakantie, zodat de partijen beter voorbereid aan het overleg kunnen deelnemen. Een woordvoerder van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bevestigt dit bericht. Wanneer het veldoverleg wel zal plaatsvinden, kon zij niet zeggen. De uitnodigingen worden na de zomervakantie verstuurd. Ook wanneer de hoofdlijnenbrief naar de Kamer wordt gestuurd is nog niet bekend. De Kamer had gevraagd dat de brief er voorafgaand aan het overleg met de Kamercommissie er ligt.

Bij de Tweede Kamer is op 14 juni het wetsvoorstel Wet Invoering Extra Geboorteverlof (WIEG) ingediend. Het wetsvoorstel regelt extra verlof voor de partner na de geboorte van een kind.
Thans heeft een partner recht op twee dagen verlof na de geboorte van een kind op grond van de Wet arbeid en zorg. Dit verlof wordt betaald door de werkgever. De werknemer kan die dagen – binnen 4 weken nadat het kind thuis is – naar eigen inzicht opnemen. Het nu ingediende wetsvoorstel verruimt dit verlof naar eenmaal de wekelijkse arbeidsduur met loondoorbetaling en aanvullend vijf maal de wekelijkse arbeidsduur verlof, op te nemen binnen zes maanden na de geboorte van het kind. Voor het aanvullend verlof bestaat dan recht op een uitkering van het UWV. Deze uitkering bedraagt 70% van het dagloon (tot 70% van het maximum dagloon). Bovenwettelijke aanvulling tot 100% is mogelijk. Dit extra geboorteverlof kan een werknemer pas opnemen nadat eerst het geboorteverlof van eenmaal de wekelijkse arbeidsduur met loondoorbetaling is opgenomen. De werknemer is vrij in het opnemen van het gewone geboorteverlof van eenmaal de wekelijkse arbeidsduur met loondoorbetaling. Voor het aanvullende geboorteverlof geldt dat de werkgever wegens zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang het verlof na overleg met de werknemer anders kan inroosteren.
Met de inwerkingtreding van de WIEG zal het onvoorwaardelijk recht op drie dagen ouderschapsverlof dat was ingevoerd met de Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden komen te vervallen
De uitkering voor het extra geboorteverlof kan een werknemer aanvragen via de werkgever. Met deze manier van aanvragen wordt aangesloten bij de systematiek die geldt voor de aanvraag van uitkeringen voor zwangerschaps- en bevallingsverlof en voor de aanvraag voor uitkeringen voor adoptie- en pleegzorgverlof. De lasten van de uitkering via het UWV wordt gedragen door alle werkgevers, daar deze gefinancierd wordt via de Aof-premie. Deze wijze van financiering heeft tot gevolg dat werknemers waarvoor geen Aof-premie wordt betaald, wel recht hebben op het aanvullend geboorteverlof maar niet op de uitkering van 70% van het dagloon.
Bron: Min SZW 14-06-2018

De Eerste Kamer heeft op 12 juni 2018 ingestemd met het wetsvoorstel Uitbreiding bevoegdheden ondernemingsraad inzake de beloningen van bestuurders van grote ondernemingen.
Dit wetsvoorstel wijzigt de Wet op de ondernemingsraden en voorziet in een uitbreiding van de bevoegdheden van ondernemingsraden inzake de beloningen van bestuurders van ondernemingen met meer dan 100 werknemers.
Ondernemingsraden van grote ondernemingen moeten voortaan met de eigenaren of aandeelhouders een jaarlijks gesprek over de beloning van de bestuurders voeren. Ondernemingen worden verplicht de ondernemingsraad schriftelijk te informeren over de beloningen.
De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel als hamerstuk afgedaan. Het wetsvoorstel treedt in werking op een bij koninklijk besluit nader te bepalen tijdstip.
Bron: Eerste Kamer 12-06-2018

Adfiz, OvFD en het Verbond van Verzekeraars willen dat de kosten van financieel advies fiscaal aftrekbaar worden. Hierover hebben ze een brief geschreven aan staatssecretaris Snel.
De evaluatie van het provisieverbod toont volgens de drie brancheorganisaties aan dat het bevorderen van de toegankelijkheid van advies wenselijk is. Ze verwijzen naar een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid waarin wordt aangegeven dat mensen maar moeilijk tot actie komen en financieel advies en begeleiding nodig hebben. Driekwart kent de eigen pensioenuitkering niet en een op de drie kan een pensioentekort tegemoet zien. Meer informatie alleen is niet genoeg, aldus de drie.
De introductie van het provisieverbod heeft de toegang tot advies volgens hen niet verbeterd. De drie brancheorganisaties wijzen op hun eigen initiatieven om de toegang tot financieel advies te verbeteren, zoals de website Mijnverzekeringenopeenrij.nl.
Adfiz, OvFD en het Verbond van verzekeraars vinden dat het tijd wordt om met staatssecretaris Snel te gaan praten over de fiscale behandeling van advieskosten.
Bron: OvFD, Adfiz en Verbond van verzekeraars, 11-06-2018

De Wet terugvordering staatssteun treedt 1 juli 2018 in werking. De wet voorziet in een nationaalrechtelijke grondslag voor de terugvordering van staatssteun door bestuursorganen indien de Europese Commissie besluit dat steun is verleend die moet worden teruggevorderd.
Het verbod op staatssteun is vastgelegd in artikel 107, lid 1 EU-Werkingsverdrag. De controle door de Europese Commissie op staatssteun aan ondernemingen is een belangrijk deel van het mededingingsbeleid binnen de Europese Unie. Het doel van de Europese regelgeving is het scheppen van gelijke concurrentievoorwaarden voor alle ondernemingen op de interne markt. De inzet van staatsmiddelen om voor bepaalde ondernemingen concurrentievervalsende voordelen te scheppen, is in beginsel dan ook niet toegestaan. In dat kader kan de Commissie een lidstaat opdragen staatssteun terug te vorderen die in strijd met de regels is verstrekt. De lidstaat dient die steun dan zonder vertraging en op basis van het nationale recht terug te vorderen.
De terugvorderingsmogelijkheden op basis van het Nederlandse recht waren niet in alle gevallen voorhanden of adequaat toegesneden op situaties waarin staatssteun wegens strijd met de Europese staatssteunregels dient te worden teruggevorderd.Het doel van de Wet terugvordering staatssteun is om de lacunes, door middel van een sluitende set nationaalrechtelijke grondslagen, te dichten en te verzekeren dat staatssteun daadwerkelijk wordt teruggevorderd.De wet creëert geen nieuwe situaties waarin moet worden teruggevorderd, maar biedt uitsluitend een regeling ter uitvoering van de verplichting tot terugvordering in situaties waarin al teruggevorderd moet worden. Alleen voor fiscale steun geldt een afwijkend regime, waarbij de navordering en naheffing voor zover mogelijk plaats zal vinden overeenkomstig de Algemene wet inzake rijksbelastingen of de Invorderingswet 1990.
Bron: ECER 12-06-2018

Een derde van de werkende Nederlanders krijgt geen reiskostenvergoeding, ov-kaart of leaseauto van de baas. Van de medewerkers die twintig kilometer of meer van huis naar werk reizen moet 22% in eigen buidel tasten, omdat zij geen enkele vorm van vergoeding ontvangen. Dit blijkt uit onderzoek van Multiscope in opdracht van Athlon.
Werknemers in Nederland wonen gemiddeld 22,6 kilometer van hun werk af. De reiskosten voor die afstand kunnen een behoorlijk deel van het salaris opslokken. Reist een werknemer per trein, dan zijn de kosten hiervan gemiddeld € 0,19 tijdens spitsuren. Onder Nederlanders is voor woon-werkverkeer de eigen auto echter het populairst. Slechts 13% reist met de trein, tram of metro naar het werk. Een extra vergoeding of bonus voor het gebruik van een alternatief vervoermiddel zou 23% van de werknemers stimuleren uit de auto te komen. Maar de meeste winst valt te behalen in de totale tijd die werknemers kwijt zijn aan de reis. Afscheid nemen van de auto is voor 81% van de werknemers geen probleem, wanneer dit de reistijd verkort.
De belangrijkste overweging bij het kiezen van een vervoersmiddel is de reistijd, niet het comfort. Volgens Athlon kunnen werkgevers met de juiste tegenprestatie hun werknemers duurzamer – en vaak voordeliger – laten reizen. Door geen vergoeding per vervoersmiddel te geven, maar bijvoorbeeld een flexibel mobiliteitsbudget of een mobiliteitskaart, laten ze de keuze voor de werknemer open en bespaart de werkgever geld.
Wanneer werknemers wel gebruik kunnen maken van een mobiliteitsoplossing, dan gaat het in ruim een op de drie gevallen om een kilometervergoeding voor de eigen auto. 29% van de werkgevers biedt medewerkers een vergoeding of abonnement voor het openbaar vervoer. Wanneer de werkgever de huidige reisvergoeding zou intrekken, gaan Nederlanders sneller voor een voordeligere oplossing. Maar liefst 38% geeft dan de voorkeur voor de oer-Hollandse fiets als vervoersmiddel, tegenover 23% die zou kiezen voor reizen met het ov. Volgens Athlon kunnen werkgevers met de populariteit van de fiets veel meer doen. Zij kunnen bijvoorbeeld bedrijfsfietsen beschikbaar stellen via een mobiliteitsbudget, het draait al lang al niet meer alleen om het aanbieden van een leaseauto. Momenteel heeft slechts een op de tien werknemers een bedrijfsfiets tot zijn beschikking.
Bron: Athlon 4-06-2018

De Nationale ombudsman oordeelde over een klacht over niet-nagekomen toezeggingen van de Belastingdienst/Toeslagen voor de verrekening van openstaande toeslagschulden.
De casus was als volgt. Verzoekster, gerechtigde tot zorgtoeslag en kindgebonden budget, vroeg bij de Belastingdienst/Toeslagen kwijtschelding aan voor haar openstaande toeslagschulden. Op 1 augustus 2017 ontving zij een beslissing op haar verzoek. De Belastingdienst/Toeslagen gaf hierin aan dat kwijtschelding van de toeslagschulden niet mogelijk was, maar dat er geen invorderingsmaatregelen meer zouden worden genomen. De reden hiervoor was dat verzoekster onvoldoende betalingscapaciteit had om haar schulden af te lossen. Ook zouden, onder voorwaarden, de schulden niet meer verrekend worden met lopende toeslagen. Verzoekster ging er dan ook van uit dat zij vanaf het eerst volgende betalingsmoment haar zorgtoeslag en kindgebonden budget weer zou gaan ontvangen. Toen de uitbetaling echter uitbleef heeft verzoekster een klacht ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Hierop kreeg zij te horen dat haar volledige jaarrecht aan het begin van het jaar was verrekend en dat ze haar toeslagen pas vanaf januari 2018 weer zou gaan ontvangen. Verzoekster was het niet eens met deze reactie en diende een klacht in bij de Nationale ombudsman.
De Nationale ombudsman redeneert dat het een vereiste van behoorlijk overheidsoptreden is dat de overheid binnen het wettelijk kader eerlijk en oprecht handelt, doet wat zij zegt en gevolg geeft aan rechterlijke uitspraken. Naar aanleiding van de brief van 1 augustus 2017 mocht verzoekster erop vertrouwen dat haar toeslagen vanaf dat moment weer aan haar zouden worden uitbetaald. De Nationale ombudsman heeft de Belastingdienst/Toeslagen in eerste instantie verzocht om de toeslagen van verzoekster met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2017 aan haar uit te betalen. Op dit verzoek kreeg de Nationale ombudsman dezelfde reactie als verzoekster. Nadat de Nationale ombudsman nadere vragen had gesteld gaf de Belastingdienst/Toeslagen aan dat er in de situatie van verzoekster een fout is gemaakt. De toeslagen van verzoekster zijn alsnog met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2017 weer uitbetaald.
Bron: Nationale ombudsman 4-06-2018