Een werkgever keert zich tegen een aan hem opgelegde loonsanctie wegens het niet nakomen van zijn re-integratieverplichtingen. Hij beroept zich op het oordeel van zijn bedrijfsarts.
De betreffende werknemer was al sinds 1987 in dienst bij de werkgever. Begin 2012 valt de werknemer uit wegens rugklachten. Nadien heeft hij ook melding gemaakt van een nekhernia en van psychische klachten. De bedrijfsarts en een bedrijfskundige concluderen in 2012 dat van re-integratie bij eigen werkgever onzeker is. Een tweesporenbeleid wordt geadviseerd. Vanaf september 2012 wordt de werknemer in het tweede spoor ondersteund door een re-integratiebedrijf. Oktober 2013 vraagt de werknemer een WIA-uitkering aan. Het UWV legt vervolgens op basis van rapporten van de verzekeringsarts en een arbeidskundige van december 2013 aan de werkgever een loonsanctie op. Volgens het UWV is de werkgever te kort geschoten bij de re-integratie.
De werkgever gaat in bezwaar en beroep tegen de uitspraak. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond: niet is gebleken dat de werknemer geen mogelijkheden meer had tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever en dat het aannemelijk is dat de arbeidsmogelijkheden niet op een juiste wijze zijn vastgesteld waardoor re-integratiekansen zijn gemist.
In hoger beroep blijft de werkgever van mening dat voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. Benadrukt wordt dat haar geen verwijt treft omdat ze de opvatting van de bedrijfsarts e.a. heeft gevolgd. Ook is re-integratie in het tweede spoor gestart. Verder wijst de werkgever erop dat aan de werknemer vanaf januari 2014 een IVA-uitkering is toegekend. Het UWV stelt dat de activiteiten in het tweede spoor te beperkt zijn geweest, omdat de bedrijfsarts ten onrechte heeft gesteld dat er geen benutbare mogelijkheden waren. Zijn rapportage zou daar onvoldoende aanknopingspunten voor geven. Ook uit de medische informatie van de behandelend arts bleek niet dat er sprake was van zeer ernstige psychische klachten. En uit een rapportage van augustus 2013 van de bedrijfsarts blijkt dat er weliswaar sprake is van beperkingen, maar in de toekomst wel kan werken.
Hieruit leidt de Centrale Raad van Beroep af dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de stelling dat er geen sprake was van benutbare mogelijkheden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat de werkgever ten onrecht is afgegaan op de opvatting van haar bedrijfsarts. Volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep mag het UWV er van uitgaan dat de verantwoordelijkheid voor de re-integratie bij de werkgever ligt. Ook waren de re-integratie-inspanningen in het tweede spoor onvoldoende. Uit het activiteitenoverzicht van het re-integratiebedrijf blijkt niet dat er voldoende concrete activiteiten in het tweede spoor zijn verricht. Ook het feit dat aan de werknemer een IVA-uitkering is toegekend, maakt nog niet dat ten onrechte een loonsanctie is opgelegd. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 20 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4864 en 10 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1940) kunnen uit de toekenning van een IVA-uitkering aan een werknemer geen conclusies worden getrokken over de vraag of de werkgever aan haar re-integratieverplichting heeft voldaan.
Bron: CRvB 28-03-2018

Volgens Rechtbank Gelderland moet voor de vraag of de box 3-heffing een buitensporige last oplevert niet alleen gekeken worden naar de effectieve belastingdruk, maar ook naar de draagkracht van de belastingplichtige.
Een belastingplichtige gaat in bezwaar en beroep tegen de aanslag IB over het jaar 2015. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.268 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.955. Volgens de man is de vermogensrendementsheffing (€ 5086) in strijd met het eigendomsrecht. Het effectieve rendement over zijn vermogen in dat jaar bedroeg € 5.453.
De rechtbank haalt het arrest van de Hoge Raad aan van 10 juni 2016 waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vermogensrendementsheffing slechts dan in strijd komt met artikel 1 EP, indien komt vast te staan dat het destijds door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van vier percent voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is en belastingplichtigen, mede gelet op het toepasselijke tarief, zouden worden geconfronteerd met een buitensporig zware last. De rechtbank leidt hier uit af dat er sprake moet zijn van een dubbele toets: het veronderstelde rendement van 4% moet niet meer haalbaar zijn en de belastingplichtige moet, mede gelet op het toepasselijke tarief, worden geconfronteerd met een buitensporig zware last.
In navolging van Hof Amsterdam oordeelt de rechtbank dat een rendement van 4% in 2015 niet meer haalbaar was. Het Amsterdamse hof had dit eerder voor de jaren 2013 en 2014 geoordeeld. Maar dan moet volgens de rechtbank nog bepaald worden dat er sprake is van een individuele excessieve last. Dat is volgens de rechtbank niet het geval. Weliswaar berekent de rechtbank dat de vermogensrendementsheffing in dit concrete geval uitkomt op een effectieve heffing van 183% (na vermindering van zijn effectieve rendement met een inflatiecorrectie van € 2.782). Maar omdat de man beschikte over een goed inkomen, een hypotheekvrije woning en een aanzienlijk vermogen (ongeveer € 445.000) was die last niet buitensporig. Er was voldoende vet om op in te teren.
Bron: Rb. Gelderland 27-03-2018

Werkgeversvereniging AWVN heeft op 29 maart de Nationale voorbeeldenbank inclusief werkgeven gepresenteerd. Deze voorbeeldenbank is bedoeld voor werkgevers die werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt een kans willen bieden en inspiratie zoeken van collega-werkgevers in hun regio of sector.
AWVN houdt al langere tijd bij, welke organisaties ruimte maken voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De voorbeeldenbank, een online, gemakkelijk doorzoekbare database, bevat nu al 200 inclusieve werkgevers en daar komen er vóór de zomer nog eens ruim 200 bij. Daarna laat AWVN de voorbeeldenbank verder groeien.
Deze voorbeeldenbank (https://awvninclusief.nl/nl/voorbeelden) is de eerste database die alle inclusieve organisaties in Nederland samenbrengt, zodat werkgevers die ook ruimte willen maken voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt op één plek kunnen zoeken naar voor hen relevante voorbeeldbedrijven.
De presentatie van de Nationale voorbeeldenbank vond plaats op de Dag van de Duizend Voorbeelden. Deze dag werd georganiseerd door Op naar de 100.000 banen, het banenproject van VNO-NCW/MKB-Nederland en LTO Nederland.
Bron: AWVN 29-03-2018

PostNL stopt met een zogenoemde schijnconstructie bij het postsorteerdepot in Kolham. Bij het depot trad het gemeentelijk re-integratiebedrijf BWRI op als subcontractor.
BWRI had de leiding over het depot waardoor de cao van PostNL niet hoeft worden toegepast. De sorteerders kregen het minimumloon en ook zijn er werknemers geweest die in het kader van een werkstage te werk waren gesteld.
Vanaf 30 april stopt PostNL met deze constructie. De werknemers komen niet in dienst van PostNL maar worden ingehuurd via een uitzendbureau. Wel zal voor hen dan de cao van PostNL moeten worden toegepast.
Vakbond FNV maakt zich sterk voor een compensatie van de sorteerders. PostNL, BWRI en payroller 365 Werk worden aansprakelijk gesteld voor een paar ton achterstallig loon. Als de bond binnen twee weken geen reactie ontvangt, stappen ze naar de rechter.
Bron: FNV 28-03-2018

Tijdens de schorsing van een kenteken mag geen gebruik worden gemaakt van de openbare weg. Voor de Apk-keuring wordt een uitzondering gemaakt mits met bescheiden kan worden aangetoond dat er een afspraak is gemaakt voor die keuring.
De eigenaar van een auto ontvangt een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting met boete omdat hij op 16 maart 2017 gebruik heeft gemaakt van de openbare weg. Het kenteken van die auto is van 8 november 2016 tot en met 25 juli 2017 geschorst. Volgens de eigenaar is de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd omdat hij op 16 maart 2017 gebruik maakte van de weg om een Apk-keuring te laten uitvoeren. Omdat de auto werd afgekeurd, beschikt hij niet over keuringsrapport van het RDW. Wel kan hij een bon overleggen waaruit blijkt dat de auto op 16 maart 2017 naar de garage is geweest. De inspecteur stelt echter dat altijd een keuringsrapport door de RDW wordt afgegeven, ook als de auto wordt afgekeurd.
Van de rechtbank moet de eigenaar aan de hand van stukken bewijzen dat hij een afspraak heeft gemaakt om op 16 maart 2017 een Apk-keuring te laten uitvoeren en hij dus gebruik heeft gemaakt van de openbare weg. De wettelijke vrijstellingsbepaling moet namelijk strikt worden uitgelegd. Een Apk-keuringsrapport is daarvoor niet noodzakelijk, het bewijs kan ook op een andere manier worden geleverd. Uit de overgelegde bon blijkt niet dat vooraf duidelijk was dat de auto de bewuste dag Apk zou worden gekeurd. Ook is duidelijk geworden dat de eigenaar geen afspraak heeft gemaakt bij de garage maar de auto daar zonder afspraak heeft laten brengen. De eigenaar is er dan ook niet geslaagd de Apk-keuring te bewijzen. De naheffingsaanslag blijft in stand. Wel gaat de verzuimboete van tafel.
Bron: Rb. Noord-Nederland 13-03-2018

Staatssecretaris Van Ark van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een hoofdlijnennotitie Loondispensatie Participatiewet naar de Kamer gestuurd. Het betreft een uitwerking van het voornemen uit het regeerakkoord om het instrument van loonkostensubsidie te vervangen door loondispensatie, zoals dat nu al in de Wajong wordt toegepast.
Doel van de loondispensatie is het voor werkgevers aantrekkelijker maken om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. In de hoofdlijnennotitie van de regeling worden de uitgangspunten geformuleerd. Zo moet het werk lonen. Dit betekent dat mensen met een arbeidsbeperking die met loondispensatie aan de slag gaan vanuit de uitkering een aanvulling krijgen tot op minimumloonniveau. Ook moet doorgroei en uitstroom niet worden belemmerd. Voor werkgevers moet het makkelijk worden mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen door het hanteren van een eenduidig ondersteunend instrumentarium dat zowel door UWV als gemeenten wordt gehanteerd.
In tegenstelling tot een loonkostensubsidie betaalt bij loondispensatie een werkgever een loon conform de productiviteit van de werknemer (loonwaarde). Hij kan dus een loon onder het minimumloon betalen waarbij de werknemer zo nodig een aanvullende uitkering krijgt van UWV of gemeente. In de Wajong gebeurt dit al. In 2016 werkten ruim 17.000 Wajongers met loondispensatie. De voorgestelde loondispensatie wordt zo vormgegeven dat een werknemer die met loondispensatie gaat werken er altijd in inkomen op vooruit gaat (tot het volledige minimumloon bij een voltijds baan). Ook ten opzichte van de huidige regeling van een loonkostensubsidie zou een werknemer er op vooruit gaan. Doordat het looninkomen van een werknemer met loondispensatie doorgaans onder de franchise van de pensioenregeling ligt, zal er geen aanvullend pensioen worden opgebouwd. Voor de werknemersverzekeringen geldt dat werknemers met loondispensatie hiervoor gewoon verzekerd zijn en de werkgever hiervoor over een loon premies moet afdragen.
Ook voor niet-uitkeringsgerechtigden komt het instrument van loondispensatie beschikbaar. Zij zullen echter geen aanvulling op een loon ontvangen.
Bron: Min SZW 27-03-2018

Naar aanleiding van Kamervragen van Roald van der Linde en Helma Lodders van de VVD, heeft staatsecretaris Snel van Financiën toegezegd pensioenopbouw voor zwangere zelfstandigen mogelijk te zullen maken in de tweede pijler.
De beide Kamerleden hadden vragen gesteld aan de bewindsman naar aanleiding van het bericht dat zwangere huisartsen en andere vrijberoepsbeoefenaren te maken krijgen met een verminderde pensioenopbouw als gevolg van zwangerschap. Ook de Pensioenfederatie had eerder al aandacht gevraagd voor dit probleem in haar magazine voor stakeholders naar aanleiding van praktijkervaringen van haar leden. De verminderde pensioenopbouw komt drie jaar na de zwangerschap tot uiting, omdat voor de fiscale facilitering van beroepspensioenregelingen wordt gekeken naar het derde kalenderjaar voorafgaande aan het betreffende dienstjaar.
Op dit moment kunnen vrouwelijke zelfstandigen alleen terecht in de derde pijler gedurende de periode dat zij met zwangerschaps- en bevallingsverlof zijn. De staatssecretaris geeft aan met een wijziging van de regelgeving te zullen komen waardoor zwangerschap- en bevallingsverlof fiscaal geen gevolgen meer hoeft te hebben voor de pensioenopbouw in een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling. Hiervoor is aanpassing van lagere regelgeving nodig. De wijziging zal worden meegenomen in het eindejaarsbesluit 2018.
Bron: Pensioenfederatie 21-03-2018; TK 2017-2018, aanh.nr. 1505

De Belastingdienst wisselt met steeds meer landen gegevens uit. Hierdoor wordt het voor zwartspaarders steeds lastiger om aan het oog van de fiscus te ontsnappen.
In de aanpak van zwartspaarders is de automatische uitwisseling van financiële gegevens van groot belang. De Belastingdienst wisselt met steeds meer landen gegevens uit. Sinds 2016 ontvangt de Belastingdienst ook automatisch gegevens over financiële producten van financiële instellingen uit Luxemburg. Dit is een direct gevolg van de CRS (Common Reporting Standard) die de EU met richtlijn 2014/107/EU heeft ingevoerd. In Nederland is die richtlijn geïmplementeerd in de WIB (Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen).
Zwitserland gaat over het jaar 2017 ook automatisch gegevens uitwisselen. De eerste levering vanuit Luxemburg heeft inmiddels al plaatsgevonden. Dit betreft gegevens over het kalenderjaar 2016. De gegevens over het jaar 2017 worden op of omstreeks 1 oktober 2018 verwacht. Deze levering betreft dan naast Luxemburg en Zwitserland ook andere landen. De gegevens die geleverd worden betreffen onder andere: spaarproducten, effectenrekeningen, kapitaalverzekeringen en levensverzekeringen. Naast rente en dividend worden ook saldigegevens meegeleverd.
In een Kamerbrief kondigt staatssecretaris Snel aan dat Nederland zal doorgaan met de reeks aanvullende maatregelen tegen belastingontduiking. De vrijwaring van vergrijpboeten voor inkeerders is inmiddels afgeschaft. Deze maatregelen, die zien op de actualiteit en op de toekomst, laten onverlet dat de Belastingdienst de komende jaren actief bezig blijft met het traceren en alsnog belasten van zwarte vermogens uit het verleden.
Bron: MvF 23-03-2018

In een kabinetsreactie op de evaluatie van de werkkostenregeling geeft staatssecretaris Snel van Financiën aan kleine aanpassingen op de werkkostenregeling te overwegen. Wel geeft hij aan dat werkgevers vooral gebaat zijn bij rust rond de werkkostenregeling.
In opdracht van het ministerie van Financiën heeft Panteia de werkkostenregeling geëvalueerd. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de met de werkkostenregeling beoogde administratieve lastenverlichting niet is gerealiseerd. Zowel werkgevers, intermediairs en Belastingdienst geven aan dat er geen sprake is geweest van een lastenverlichting ten opzicht van de oude regeling. En waar er wel sprake is geweest van een verandering, betreft het eerder een verzwaring. Een kanttekening is wel dat met name kleine werkgevers (tot vijf werknemers) nauwelijks of geen lastenverzwaring hebben ondervonden, daar bij hen veelal zowel de salarisadministratie als de financiële administratie is uitbesteed. Een en ander speelde dus buiten hun blikveld af.
Invoering van WKR heeft wel tot hernieuwde bewustwording geleid bij werkgevers over verstrekkingen die zij doen aan hun werknemers. 14% van de werkgevers heeft veranderingen doorgevoerd in de vergoedingen en verstrekkingen. Bij de bedrijven met 250 werknemers en meer is dat de helft. Veelal betrof dit een inperking van of een verschuiving in de vergoedingen en verstrekkingen. Slechts bij een kleine minderheid heeft de WKR geleid tot meer vergoedingen en verstrekkingen.
De complexiteit van de nieuwe regeling wordt door intermediairs en medewerkers van de Belastingdienst als een knelpunt genoemd. Volgens intermediairs was de WKR in essentie een goed idee, maar door de vele aanpassingen en nuances is het weer complexer geworden.
In een reactie geeft het kabinet aan weinig te zien in aanpassingen als uitbreiding van gerichte vrijstellingen. Dergelijke aanpassingen zullen de regeling complexer maken en vanwege de gewenste budgettaire neutraliteit ook leiden tot een verlaging van de forfaitaire ruimte. Wel overweegt het kabinet aanpassingen op enkele concrete punten, zoals niet meer aanwijzen van vergoedingen en verstrekkingen waarvoor een gerichte vrijstelling geldt, vaststellen van het loonvoordeel uit maaltijden door middel van een steekproef, herinvoering van een normrente voor personeelsleningen en een verduidelijking in het Handboek Loonheffingen over eigen bijdragen in relatie tot het noodzakelijkheidscriterium.
De staatssecretaris wil met het bedrijfsleven in overleg treden om na te gaan voor welke aanpassingen draagvlak bestaat.
Bron: MvF 23-03-2018

In de laatste vijf jaar is een groter deel van de werkende bevolking vanuit huis gaan werken. Het aantal nam toe met meer dan 300.000. De stijging was het grootst bij vrouwen.
In 2017 werkten ruim 3 miljoen Nederlanders gewoonlijk of incidenteel thuis. Dat is bijna 37% van alle werkenden. In 2013 was dat nog ruim 34%. Mannen werken vaker thuis dan vrouwen, maar dit verschil is in de afgelopen jaren wel kleiner geworden. In 2017 werkte 38% van de mannen thuis en 35% van de vrouwen. In 2013 was dat respectievelijk 37% en bijna 32%.
Bij vrouwen zorgden vooral degenen die gewoonlijk thuiswerken voor de stijging. Dit is de groep die doorgaans in of vanuit de eigen woning werkt. Daartegenover staan de incidentele thuiswerkers, degenen die op een ander adres werken dan hun huisadres, maar ook weleens – al dan niet op een vaste dag – thuis. Deze groep is onder vrouwen ook licht gegroeid. Bij mannen nam het aandeel dat incidenteel thuiswerkt tussen 2013 en 2017 iets toe en bleef het aandeel dat gewoonlijk thuiswerkt vrijwel gelijk.
Gewoonlijk thuiswerken komt naar verhouding vaak voor onder zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Bovendien nam vooral bij zzp’ers het aandeel vrouwen toe dat gewoonlijk thuiswerkt: van 48% in 2013 naar 56% in 2017. Daarnaast werkte in 2017 ook van de vrouwen met een vaste arbeidsrelatie in loondienst een groter deel zowel gewoonlijk (9%) als incidenteel thuis (28%). In 2013 was dat respectievelijk 6 en 25%.
Uitgesplitst naar beroepsklasse was de groep thuiswerkers naar verhouding het grootst bij vrouwen met een creatief of taalkundig beroep, namelijk 71%. Ook bij vrouwen in managers- (70%) of ICT-beroepen (68%) was dit aandeel groot. Onder mannen was het aandeel thuiswerkers het grootst bij de ICT- (69%) en pedagogische beroepen (68%).
Bron: CBS 24-03-2018