Vanaf 2020 wordt het eenvoudiger voor familie- en gezinsleden van buitenlandse zelfstandigen om in Nederland in loondienst te werken. Deze verruiming moet buitenlandse ondernemers stimuleren om in Nederland te blijven.
Buitenlandse zelfstandigen mogen in Nederland alleen als zelfstandige werken. Die beperking geldt nu ook voor hun familie- of gezinsleden. Als zij een baan in loondienst willen accepteren, moet de werkgever een tewerkstellingsvergunning aanvragen.
Uit onderzoek blijkt dat de beslissing van ondernemers om in Nederland te blijven, mede afhankelijk is van de mogelijkheid voor hun familieleden om in loondienst te kunnen werken. Het kabinet heeft daarom op voorstel van minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid besloten dat de familie- en gezinsleden van buitenlandse zelfstandigen vanaf begin 2020 zonder extra papieren in loondienst mogen werken.
De verwachting is dat buitenlandse ondernemers daardoor vaker zullen besluiten in Nederland te blijven.
Bron: Min SZW 1-11-2019

De bouwsector is niet alleen de sector die het meeste afval produceert, maar slaagt er ook het beste in om materiaal her te gebruiken. In 2016 was de bouwsector goed voor ruim de helft van het gebruik van alle gerecyclede materialen.
In opdracht van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) onderzocht CBS het gebruik en hergebruik van materialen. Dit heeft geresulteerd in de gereviseerde Materiaalmonitor 2014-2016.
In 2016 werd in Nederland 245 miljard kilogram aan materialen voor binnenlandse consumptie gebruikt. Dit is een lichte stijging ten opzichte van 2014, toen dat 241 miljard kilogram was. Van deze materialen werd een derde gebruikt voor het opwekken van energie, de rest werd in Nederland geconsumeerd of bleef bewaard in voorraden. Een deel van de geconsumeerde producten wordt weggegooid. Van dit afval werd ruim 83% gerecycled in 2016.
Bijna 38% van de gebruikte materialen in de bouwsector was gerecycled. De bouw gebruikte vooral minerale afvalstoffen, zoals puin, voor de aanleg van wegen. Gemiddeld werd in alle bedrijfstakken bijna 15% aan gerecyclede materialen gebruikt in het productieproces. Bij de inzet van gerecycled materiaal is niet alleen de gebruikte hoeveelheid van belang, maar ook de hoogwaardigheid van het gerecyclede materiaal. Zo kan een gebouw worden gesloopt, en het puin worden gebruikt voor de aanleg van wegen. Maar de slooponderdelen van een gebouw kunnen ook worden gebruikt om een nieuw gebouw te maken. Bij hergebruik van het gebouw, eventueel na enig onderhoud en reparatie, is het waardebehoud nog groter.
De bouwsector gebruikte ook het grootste aandeel gerecyclede materialen van alle bedrijfstakken. Van alle gebruikte, gerecyclede materialen werd bijna 54% ingezet in de bouw, gevolgd door de landbouw met 16%, en de voedingsmiddelenindustrie met 10%. In de voedingsmiddelenindustrie wordt vooral bij de productie van oliën en vetten en veevoeders naar verhouding veel gebruikgemaakt van gerecyclede grondstoffen.
Bijna een kwart van alle productie (producten en afval) in de bouwsector bestond uit afval. Hierbij wordt sloopafval, afkomstig van bestaande gebouwen (ongeveer 11 miljard kilogram), buiten beschouwing gelaten. Voor alle bedrijfstakken samen was dat bijna 11%. In de metaalindustrie en voedingsmiddelenindustrie was het aandeel afval ongeveer 10% van de totale productie.
De bouw produceerde in 2016 ook in absolute zin het meeste afval van alle bedrijfstakken: de helft van al het afval was afkomstig van deze sector. Daarna volgt de voedingsmiddelenindustrie met 22%, en de landbouw met 14% van het totaal aan afval.
Bron: CBS 4-11-2019

Indien een bv de aandelen in een vordering op een ander lichaam tegen een zeer lage prijs overneemt van een verbonden vennootschap, kan zij de verkrijgingsprijs op een hoog bedrag zetten als sprake is van een verkapte kapitaalstorting. Maar dan mogen de aandelen en de vordering op moment van verkrijgen niet al waardeloos zijn.
Een bv wilde in 2010 het verlies aftrekken dat zij zou hebben geleden op de liquidatie van een vennootschap waarin zij alle aandelen hield. De bv had de aandelen van deze dochter voor € 1 gekocht van een zustervennootschap. De zustervennootschap had ook een vordering op de dochtermaatschappij om niet overgedragen aan de bv. De vordering had een nominale waarde van ruim € 1 miljoen. Op het eerste gezicht had de bv dus maar € 1 voor haar economische belang in de bv opgeofferd, waardoor zij geen liquidatieverlies had geleden. De bv stelt echter dat de werkelijke waarde van de vordering bij overdracht gelijk was aan de nominale waarde. Door de vordering om niet over te dragen, zou een verkapte uitdeling aan de aandeelhoudster van de twee zustervennootschappen hebben plaatsgevonden. Vervolgens zou de aandeelhoudster dit kapitaal weer gestort hebben in de bv.
In tegenstelling tot de Belastingdienst gelooft Hof Arnhem-Leeuwarden dat de economische eigendom van de dochtermaatschappij inderdaad is overgedragen. Maar dat de bv reden had om de vordering op de verlieslijdende dochtermaatschappij tegen de nominale waarde te waarderen, vindt het hof niet aannemelijk. Het hof oordeelt dat de bv niets heeft hoeven op te offeren voor de verkrijging van de vordering. Zij lijdt daardoor geen fiscaal aftrekbaar liquidatieverlies.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 22-10-2019

Heeft het UWV een vordering op een iemand, bijvoorbeeld vanwege te veel betaalde uitkeringsbedragen, dan kan diegene de vordering in zijn aangifte opgeven als negatief loon. Voorwaarde is wel dat het verschuldigde bedrag vorderbaar en inbaar is.
Een vrouw werkt vóór 2015 als taxi-chauffeuse in het ziekenvervoer. Zij is voor een deel arbeidsongeschikt verklaard en ontvangt daarom van 2005 tot en met 2014 een WAO-uitkering. Op 26 november 2014 meldt het UWV aan de vrouw dat zij misschien een te hoog bedrag aan WAO-uitkering heeft ontvangen en het te veel ontvangen bedrag moet terugbetalen. In het eerste kwartaal van 2016 krijgt de vrouw te horen dat zij ruim € 18.000 moet terugbetalen. In de correspondentie stelt het UWV ook vast dat de vrouw voorlopig dit bedrag niet (gedeeltelijk) kan terugbetalen. De vrouw geeft haar schuld aan het UWV in haar aangifte inkomstenbelasting 2015 op als negatief loon.
Zowel de fiscus als de Hof Den Bosch meent dat de vordering van het UWV op de vrouw geen negatief loon vormt. De vordering is niet in 2015 betaald, verrekend of rentedragend geworden. De vordering kan in dat geval alleen negatief loon zijn, als zij vorderbaar en inbaar was. Het hof redeneert dat een bedrag vorderbaar is, als een recht op dadelijke betaling bestaat zodat het betreffende bedrag met succes in rechte valt te vorderen. Het bedrag is inbaar, als de schuldenaar direct kan betalen als de schuldeiser daarom verzoekt.
Gezien de financiële problemen van de vrouw kon het UWV in 2015 zijn vordering niet vorderen of innen. De vrouw mag dus haar schuld aan het UWV niet opgeven als negatief loon over het jaar 2015.
Bron: Hof Den Bosch 8-08-2019 (publ. 30-10-2019)

Op 30 oktober demonstreren bouw- en grondverzetbedrijven in Den Haag in verband met de gevolgen van de stikstof- en PFAS-problematiek. Voorafgaand heeft Bouwend Nederland een inventarisatie onder haar achterban gehouden naar de omvang van de PFAS-problematiek. Hieruit komt naar voren dat ruim € 3 miljard omzet is gemoeid met door PFAS getroffen projecten.
Bouwend Nederland heeft een enquête uitgezet onder haar leden om een beter beeld te krijgen van de omvang van de PFAS-problematiek. Tijdens de herfstvakantie reageerde ruim 17% van de leden. Uit deze eerste inventarisatie blijkt dat de urgentie van het probleem groot is. De gevolgen zijn niet alleen te merken in de infra maar óók in de woningbouw en utiliteitsbouw.
Volgens de eerste gegevens ondervindt 37% van de ondernemers nu al hinder van de PFAS-problematiek. 308 projecten zijn inmiddels getroffen (53% infra, 32% woningbouw en 15% utiliteitsbouw) en ruim 2 miljoen kuub grond kan niet worden afgevoerd. De totale omzet van deze getroffen projecten betreft ruim € 3 miljard. Ondernemers verwachten als gevolg van de PFAS-problematiek met name personele problemen, minder inkoop bij onderaannemers/grondwerkers en problemen met het nakomen van contractuele verplichtingen.
De uitkomsten van de enquête geven een voorlopig beeld. Ze zijn niet geëxtrapoleerd naar de gehele sector maar aangenomen mag worden dat de totale aantallen getroffen projecten en de daarmee gemoeide omzet veel hoger zijn. Bouwend Nederland geeft aan dat ze nog steeds ingevulde enquêtes ontvangen.
Bron: Bouwend Nederland 29-10-2019

Vanaf 2020 wordt er structureel € 200 miljoen meer betaald aan bpm door de invoering van een nieuwe uitstoottest voor personenauto’s. Dat zou blijken uit onderzoek van KPMG in opdracht van RAI Vereniging en Bovag. Volgens het ministerie van Financiën is niet de nieuwe uitstoottest oorzaak van een hogere bpm-opbrengst, maar grotere en vervuilender auto’s.
Staatssecretaris Snel van Financiën heeft toegezegd vanaf 1 juli 2020 de bpm-tabel op de nieuwe waarden aan te passen, zodat autokopers uiteindelijk niet duurder uit zouden zijn. Tot die tijd is er sprake van een overgangsperiode. In die overgangsperiode gaat er ruim € 600 miljoen extra bpm naar de schatkist, berekent KPMG. Maar ook na de overgangsperiode wordt er per auto meer bpm betaald dan nu, concluderen RAI en Bovag op basis van het onderzoek van KPMG. Bovag en RAI willen nu dat de aangekondigde bpm-tabellen worden aangepast. Ze willen ook dat de meeropbrengst wordt gecompenseerd.
Volgens een woordvoerder van het ministerie van Financiën klopt de interpretatie van RAI en Bovag niet. Zij blijven bij het standpunt dat de bpm-opbrengst niet enkel stijgt als gevolg van de nieuwe meetmethode. Het ministerie baseert zich daarvoor op onderzoek van TNO, in opdracht van het kabinet. Uit dit onderzoek blijkt dat de bpm-opbrengst sinds 2017 stijgt doordat auto’s groter en vervuilender zijn en meer CO2 uitstoten.
Bron: RTLZ 29-10-2019

Volgens de geheimhoudingskamer van Hof Den Bosch verhindert de geheimhoudingsplicht niet dat de inspecteur stukken uit zijn dossier, afkomstig van de Nationale Recherche, overlegt. Wel mag hij die stukken schonen op gegevens van derden.
Een vennootschap kreeg voor ruim € 13 miljoen een naheffingsaanslag kansspelbelasting opgelegd. Onderzoek van de Nationale Recherche had uitgewezen dat de onderneming via meerdere websites internetcasino’s exploiteerde gericht op de Nederlandse markt.
De vennootschap tekende tegen de aanslag bezwaar en beroep aan. Nadat Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep had afgewezen ging de gokondernemer in hoger beroep. Bij het hof vraagt ze om overlegging van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. De inspecteur beriep zich voor de stukken uit het dossier van de Nationale Recherche die afkomstig waren uit de administratie van een payment provider op zijn geheimhoudingsplicht. De stukken werden daarop voorgelegd aan de geheimhoudingskamer van Hof Den Bosch.
Volgens de geheimhoudingskamer vormt de geheimhoudingsplicht van de inspecteur op grond van de Algemene wet rijksbelastingen geen gewichtige reden om de betreffende stukken niet te overleggen. De belastingrechter heeft de mogelijkheid de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde (gewichtige) redenen af te wegen tegen het belang van een belanghebbende bij kennisneming van die stukken. De geheimhoudingverplichting van de inspecteur rechtvaardigde daarom niet zonder meer geheimhouding van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken. De geheimhoudingskamer verwerpt het standpunt van de inspecteur dat de stukken niet verstrekt hoefden te worden omdat deze op grond van zijn geheimhoudingsplicht moesten worden geheimgehouden, voor zover in die stukken gegevens over de onderneming van de belanghebbende waren opgenomen. De inspecteur mocht de gegevens van derden schonen. De geheimhoudingskamer oordeelt dat de inspecteur vijf (eventueel geschoonde) stukken alsnog moet verstrekken.
Bron: Hof Den Bosch 12-07-2019 (publ. 25-10-2019)

Op Internetconsultatie.nl is het conceptwetsvoorstel gepubliceerd betreffende het minimumtarief voor zzp’ers en de zelfstandigenverklaring: de Wet minimumbeloning zelfstandigen en zelfstandigenverklaring.
Het minimumtarief voor zelfstandigen en de zelfstandigenverklaring zijn twee onderdelen uit de voorstellen die door het kabinet waren aangekondigd ter vervanging van de Wet DBA. De maatregelen moeten per 1 januari 2021 in werking treden.
Het minimumtarief van € 16 per uur richt zich op de onderkant van de zzp-markt. Het minimumtarief moet voorkomen dat zzp’ers voor een tarief werken waar ze niet van kunnen leven of waarmee ze onvoldoende verdienen om zich te verzekeren of om te sparen voor slechtere tijden. Het minimumtarief geldt zowel bij zakelijke klanten als in geval van particuliere klanten. Het minimumtarief zal gelden voor alle uren die een zzp’er aan een opdracht besteedt. Hierbij is ermee rekening gehouden dat gemiddeld een derde van de tijd wordt besteed aan overige werkzaamheden (o.a. administratie). Het tarief is exclusief directe kosten voor een klus (bijvoorbeeld materiaal).
De zelfstandigenverklaring is bedoeld voor zzp’ers die tegen een hoog tarief van meer dan € 75 per uur werken. Zij krijgen de mogelijkheid om onder voorwaarden een zelfstandigenverklaring te gebruiken. Hiermee kunnen ze vooraf met hun opdrachtgever afspreken dat ze als zelfstandige werken. Om de zelfstandigenverklaring te kunnen gebruiken, is een inschrijving bij de Kamer van Koophandel nodig. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, lopen opdrachtgevers maximaal een jaar geen risico op naheffing loonheffing. Ook biedt de zelfstandigenverklaring zekerheid over arbeidsrechtelijke gevolgen, pensioen en cao-bepalingen.
Tot en met 9 december 2019 is het mogelijk om op internetconsultatie.nl te reageren op het conceptwetsvoorstel.
Bron: Min SZW 28-10-2019

De organisaties voor primair en voortgezet onderwijs pleiten voor een duurzame upgrade van schoolgebouwen. Goed onderwijs vraagt volgens hen om goede schoolgebouwen, maar de kwaliteit van de onderwijshuisvesting schiet nogal eens tekort.
In een opiniestuk in de Volkskrant stellen Rinda den Besten (PO-Raad), Paul Rosenmoller (VO-raad) en Bernard Wientjes (Bouwagenda) dat onderwijs en de bouw klaar zijn om schoolgebouwen te upgraden naar de maatstaven van deze tijd. Draagvlak onder leerlingen, ouders en leerkrachten is er genoeg. Maar er is meer nodig: centrale regie, samenwerking, kennis én geld.
De gemiddelde leeftijd van een schoolgebouw is 40 jaar, het binnenklimaat van 80 procent van de scholen is matig tot slecht en gebouwen zijn niet meer toegerust op moderne toepassingen. De financiering van schoolgebouwen zit ingewikkeld in elkaar. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor nieuwbouw en uitbreiding en schoolbesturen voor het onderhoud. Door lange termijn plannen te maken voor onderwijshuisvesting kan er geld bespaard worden. Uiteenlopende belangen maken dit echter vaak complex.
”Aan ambities geen gebrek” schrijven Den Besten, Rosenmöller en Wientjes in de Volkskrant. ”De sector geeft aan in 2050 haar CO2-uitstoot met 95 procent teruggebracht te willen hebben.” Verbeterde wetgeving en samenwerking tussen het onderwijs, gemeenten en de bouwsector is daarbij van groot belang. Zij roepen het kabinet daarom op om bij de plannen om een investeringsfonds in te richten om een boost te geven aan de economie, te investeren in schoolgebouwen.
Bron: PO-raad 28-10-2019

Per 1 januari 2020 wordt de maximale duur voor partneralimentatie verkort. De Wet herziening partneralimentatie treedt dan in werking.
De hoofdregel wordt dat de alimentatieduur gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaren. Als duur van het huwelijk geldt de periode van de huwelijksdatum tot de datum indiening echtscheidingsverzoek.
Op de hoofdregel zijn drie uitzonderingen, waarin van een langere alimentatieduur sprake kan zijn. Indien het huwelijk langer dan vijftien jaar heeft geduurd en de leeftijd van de alimentatiegerechtigde is minder dan tien jaar verwijderd van de AOW-leeftijd op het moment dat het echtscheidingsverzoek wordt ingediend, dan eindigt de duur als de alimentatiegerechtigde de AOW-leeftijd bereikt. Een ander uitzondering betreft eveneens een huwelijk dat langer dan vijftien jaar heeft geduurd, maar waarbij de alimentatiegerechtigde meer dan tien jaar is verwijderd van de AOW-leeftijd. Indien de in dat geval de alimentatiegerechtigde is geboren op of voor 1 januari 1970 is de maximale alimentatieduur tien jaar. De derde uitzondering betreft de situatie waarbij het jongste uit het huwelijk geboren kind jonger dan twaalf jaar is. De alimentatieduur eindigt dan op het moment dat het jongste kind twaalf jaar oud wordt. De maximale termijn is in dat geval dus twaalf jaar.
Bron: MJ&V 21-10-2019