Werk aan de winkel voor wat betreft de pensioenen: in 2026 moeten alle pensioenregelingen zijn aangepast aan de nieuwe pensioenregels.
Voordat werkgevers hiermee aan de slag kunnen, is aanpassing van een aantal wetten nodig. Hiermee start het kabinet na de zomer. Daarna is de Tweede Kamer aan de beurt. Op 1 januari 2022 moet de nieuwe wetgeving van kracht worden. Sociale partners krijgen dan tot uiterlijk 1 januari 2026 de tijd om hun pensioenregelingen aan te passen en over te gaan naar het nieuwe pensioenstelsel, de zogenaamde transitieperiode. Er komen handreikingen voor werkgevers over wat daarbij komt kijken. Iedere werkgever met een pensioenregeling bij een ondernemingspensioenfonds, algemeen pensioenfonds, verzekeraar of premiepensioeninstelling moet een transitieplan maken. Bij bedrijfstakpensioenfondsen doen de cao-partijen dat. Binnen de transitieperiode kunnen sociale partners op een zelf gekozen moment de overstap maken. Dit biedt ruimte voor maatwerk.
Nog bekeken wordt of het mogelijk is om direct per 1 januari 2022 al over te stappen naar het nieuwe pensioenstelsel. Dit wordt tijdens het wetgevingsproces duidelijk. De uiterste datum waarop alle pensioenregelingen moeten zijn aangepast staat vast, dat is 1 januari 2026. Wettelijk wordt voorgeschreven wanneer bepaalde mijlpalen gehaald moeten zijn en wie daarvoor verantwoordelijk is.
Bron: AWVN.nl, 25-08-2020

De dga van een bv stelt kunstwerken ter beschikking aan het accountants- en belastingadvieskantoor waarin hij via zijn bv participeert. Sinds de inwerkingtreding van de Wet IB 2001 rekent de dga de kunstwerken tot zijn terbeschikkingstellingsvermogen. De Belastingdienst heeft na een boekenonderzoek geconcludeerd dat de kunstwerken onder de terbeschikkingstellingsregeling vallen. De dga verwerkte in zijn aangiften inkomstenbelasting telkens een gebruiksvergoeding van nihil voor de terbeschikkingstelling van de kunstwerken.

Over de terbeschikkingstellingsregeling in de aangifte over het jaar 2008 heeft de Belastingdienst vragen gesteld over de ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen, de hoogte van de vergoeding en de wijze waarop deze vergoeding is bepaald. Verder heeft de Belastingdienst gevraagd om een specificatie van de kosten en naar de reden van de negatieve resultaten over 2006 tot en met 2009. Nadat de vragen waren beantwoord heeft de Belastingdienst de aanslag conform de ingediende aangifte opgelegd. Ook over de jaren 2010 en 2011 zijn vragen gesteld over de terbeschikkingstellingsregeling vanwege het aangegeven negatieve resultaatsinkomen. Na overleg heeft de Belastingdienst ook voor deze jaren de aanslagen conform de ingediende aangiften opgelegd.

Bij de behandeling van de aangifte over het jaar 2013 week de Belastingdienst af van de aangegeven vergoeding van nihil. Volgens de Belastingdienst bedroeg een zakelijke vergoeding voor de kunstwerken € 140.000. De rechtbank honoreerde het beroep van de dga op door de Belastingdienst opgewekt vertrouwen en stelde de vergoeding voor de ter beschikking gestelde kunstwerken vast op nihil. In eerdere jaren was de vergoeding uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Daarom mocht de dga menen dat de Belastingdienst het standpunt had ingenomen dat een gebruiksvergoeding van nihil in dit geval zakelijk is. Dat standpunt is niet zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing dat de dga in redelijkheid niet op nakoming mocht rekenen.

De Belastingdienst heeft bij het opleggen van de aanslag IB 2013 het aangegeven boekverlies bij de verkoop van twee schilderijen niet geaccepteerd. Volgens de Belastingdienst kunnen deze verkoopverliezen niet worden vastgesteld omdat er geen inzicht is in het verloop van de terbeschikkingstellingsbalans. Op basis van de aan- en verkoopnota’s en het ontbreken van afwaarderingen of afschrijvingen op de boekwaarde van de schilderijen heeft de rechtbank het geclaimde verlies wel geaccepteerd.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20203929, ARN 19/364 en 19/4245 | 04-08-2020

Een waterschap liet een zonnepanelenpark aanleggen op het terrein van een rioolwaterzuiveringsinstallatie. De opgewekte elektriciteit werd deels gebruikt voor de zuiveringsinstallatie en deels geleverd aan de energiemaatschappij. De vraag in een procedure voor de rechtbank was of het waterschap recht had op aftrek van 100% van de omzetbelasting die drukte op de levering van de zonnepanelen. Bepalend voor het antwoord op die vraag is of het waterschap de zonnepanelen volledig gebruikt voor belaste handelingen. Dat zou het geval kunnen zijn als het waterschap de opgewekte elektriciteit volledig onder bezwarende titel levert aan de energiemaatschappij of als het niet aan de energiemaatschappij geleverde deel van de opgewekte elektriciteit fictief aan het waterschap wordt geleverd en op die manier belast is met omzetbelasting.

Volgens de Belastingdienst heeft het waterschap recht op aftrek van 58% van de voorbelasting. Dat is het percentage van de opgewekte stroom dat het waterschap tegen vergoeding aan het elektriciteitsnet levert. Het waterschap stelde zich op het standpunt dat alle opgewekte elektriciteit eerst aan het elektriciteitsnet wordt geleverd en dat daarna 42% door het waterschap wordt afgenomen voor gebruik door de zuiveringsinstallatie. Uit de overgelegde meetgegevens bleek dat het waterschap meer elektriciteit opwekte dan aan het elektriciteitsnet werd geleverd. De conclusie van de rechtbank was dat het waterschap niet alle opgewekte elektriciteit leverde aan het elektriciteitsnet.

De rechtbank beantwoordde de vraag of het eigen gebruik als een fictieve levering kon worden aangemerkt ontkennend. Het door een ondernemer aan zijn bedrijf onttrekken van een goed voor privédoeleinden wordt voor de omzetbelasting met een levering van een goed gelijkgesteld. De werking van deze wetsbepaling is beperkt tot de situatie waarin de ondernemer met betrekking tot dat onttrokken goed geheel of gedeeltelijk recht op aftrek van omzetbelasting heeft. Van de onttrekking van een goed aan het bedrijf was geen sprake. Het zonnepanelenpark wordt blijvend gebruikt voor de rioolwaterzuivering en voor de levering van elektriciteit aan de energiemaatschappij. Voor de opgewekte elektriciteit is geen omzetbelasting in rekening gebracht. Aftrek van voorbelasting is daarmee niet aan de orde, zodat om deze reden geen sprake van een fictieve levering is.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20204034, AWB 19/1135 en AWB 19/1136 | 10-08-2020

De Belastingdienst kan op verzoek van een belastingplichtige toestaan dat het belastbare bedrag voor de vennootschapsbelasting wordt berekend in een andere geldeenheid dan de euro, de functionele valuta. De voorwaarden voor toepassing zijn gepubliceerd in de Regeling functionele valuta. De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit met zijn beleid over de Regeling functionele valuta gewijzigd. De wijziging betreft een goedkeuring voor de verrekening van buitenlandse bronbelasting. Op basis van een goedkeuring hoeft de te verrekenen buitenlandse bronbelasting niet in euro’s te worden omgerekend, maar in de functionele valuta. Daartoe hoeft niet langer een voorafgaand verzoek te worden gedaan.

Ten opzichte van de vorige versie van het beleidsbesluit zijn twee onderdelen toegevoegd. Na de omzetting van de rechtsvorm van een belastingplichtige die gebruik maakt van de regeling functionele valuta hoeft niet langer een verzoek om toepassing van de regeling te worden gedaan. De rechtsvormomzetting wordt voor toepassing van de regeling buiten beschouwing gelaten.

Ook bij toepassing van de regeling functionele valuta moet de vennootschapsbelasting in euro’s worden betaald. Dat betekent dat over de vennootschapsbelastingschuld een valutaresultaat kan ontstaan. Bij de berekening van dat valutaresultaat moet in beginsel worden uitgegaan van het ontstaan van de belastingschuld gedurende het jaar. De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat voor de berekening van het valutaresultaat op de vennootschapsbelastingschuld wordt uitgegaan van ontstaan aan het einde van het boekjaar waarop de schuld betrekking heeft.

Het gewijzigde besluit is op 11 augustus 2020 in werking getreden. Het oude besluit is per die datum ingetrokken.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2020-69898, Staatscourant 2020, Nr. 41992 | 09-08-2020

De subsidiepot voor kosteloze ontwikkeladviezen binnen de regeling NL Leert Door voor dit jaar is leeg. Vanaf 1 augustus was het mogelijk om op basis van deze regeling een kortdurend traject aan te vragen bij een loopbaanadviseur om zicht te krijgen op de arbeidsmarktkansen die er in deze recessie voor hen zijn. Het maximum aantal inschrijvingen hier voor is sneller bereikt dan verwacht.
In één maand hebben 22.000 mensen zich voor deze regeling aangemeld. Dit najaar zullen deze mensen een ontwikkeladviestraject gaan volgen. Vanwege de maximale uitvoeringscapaciteit van de organisatie die de subsidieregeling uitvoert, is de grens van het aantal trajecten dat de overheid kan bekostigen bereikt. Dat betekent dat er vanaf nu geen kosteloos ontwikkeladvies meer kan worden aangevraagd bij een loopbaanadviseur.
De ontwikkeladviezen zijn onderdeel van het crisisprogramma NL Leert Door. Het doel van dit programma is om werkenden en werkzoekenden te helpen zich voor te bereiden op veranderingen op de arbeidsmarkt. Met NL Leert Door financiert het kabinet naast ontwikkeladviezen ook kosteloze online scholing. Naar verwachting komen de eerste opleidingen en cursussen deze winter beschikbaar voor werkenden en werkzoekenden. In totaal heeft het kabinet € 50 miljoen uitgetrokken voor NL Leert Door. Daarvan is € 14 miljoen gereserveerd voor ontwikkeladviezen.
Bij de presentatie van het derde steun- en herstelpakket is bekend gemaakt dat het kabinet extra geld uittrekt om mensen te helpen zich aan te passen aan de veranderde arbeidsmarkt. In 2021 komt er weer geld vrij voor onder meer scholing en ontwikkeladviezen.
Tot die tijd kunnen mensen op verschillende andere manieren financiële ondersteuning krijgen bij een adviestraject van een loopbaanadviseur. Zo zijn er werkgevers en vakbonden die een dergelijk traject financieren. Ook O&O-fondsen, die verbonden zijn aan een bepaalde sector of branche, hebben hier vaak een regeling voor. Ook regionale leerwerkloketten bieden de mogelijkheid om een ontwikkeladvies te volgen.
Bron: Min. SZW 02-09-2020

Meer dan 65.000 werkgevers hebben uiteindelijk een aanvraag ingediend voor NOW 2.0. Afgelopen middernacht sloot het loket. Aan het eind van de aanvraagperiode was er duidelijke toename van het aantal aanvragen. In de laatste week werden zo’n 20.000 aanvragen ingediend, waarvan 5.400 op de laatste dag.
Uit een enquête van het UWV kwam dat een deel van de werkgevers wachtte met een mogelijke aanvraag tot ze een duidelijker beeld van hun omzetverlies hadden. Een goede inschatting kan een eventuele terugvordering achteraf voorkomen. Het verloop van het aantal aanvragen laat inderdaad een fors aantal extra aanvragen in de laatste week zien.
Kwamen in de voorgaande weken van augustus minder dan 1.000 aanvragen per dag binnen, in de laatste week steeg dat aantal van 1.364 op maandag naar zelfs 5.400 op de allerlaatste dag. Na sluiting van het loket stond de teller uiteindelijk op 65.203 aanvragen.
Dat is fors minder dan de bijna 150.000 aanvragen voor NOW 1.0. Werkgevers die wel NOW 1.0 aanvroegen en geen NOW 2.0 noemden in de enquête als belangrijkste reden dat het weer beter gaat met het bedrijf en de tegemoetkoming niet meer nodig is. Daarnaast werd het niet voldoen aan de voorwaarden als reden genoemd.
Deze week worden de laatste aanvragen door NOW 2.0 verwerkt. Daarna wordt duidelijk hoeveel aanvragen in totaal zijn toegekend en welk voorschotbedrag in totaal is uitgekeerd door UWV.
Bron: UWV.nl 01-09-2020

Een ondernemer die een zelfstandig deel van de woning van zijn ouders bewoont en vanaf die locatie zijn onderneming drijft, beïnvloedt de hypotheekrenteaftrek van zijn ouders. Als hij de huur voor dit gebruik van de woning aftrekt van zijn fiscale winst, vormt dat deel voor zijn ouders geen eigen woning meer.
Een echtpaar bewoont een woning waarvan ieder voor de helft eigenaar is. Het echtpaar heeft een zoon die maatschappelijk gezien zelfstandig leeft. In 2008 komt hij echter na een verbroken relatie op straat te staan. Op dat moment heeft hij omvangrijke schulden, zodat hij geen woonruimte kan krijgen. Noodgedwongen maakt hij gebruik van de hulp van zijn ouders door een woninggedeelte boven de garage van hun woning te betrekken. In 2010 trouwt de man en krijgt hij zelf een zoon. De zoon, de schoondochter en de kleinzoon van het echtpaar staan allemaal ingeschreven op hun adres. Daarnaast drijft de zoon een beveiligingsbedrijf vanuit die woning. In 2017 verhuist de zoon met zijn gezin naar een huurwoning. Over de jaren 2012-2015 wil hij het kostgeld dat hij soms aan zijn ouders betaalt aftrekken als kosten van zijn onderneming. De inspecteur daarmee akkoord.
Gevolg is dat de Belastingdienst nu van mening is dat de ruimte die de zoon benut niet behoort tot de eigen woning van zijn ouders. Zij hebben in de ogen van de fiscus een deel van hun woning ter beschikking gesteld aan het gezin van hun zoon. Daardoor kort de inspecteur het echtpaar in hun eigenwoningrenteaftrek. De vader accepteert dit niet en tekent beroep aan bij Rechtbank Noord-Nederland.
De vader stelt dat alle bewoners van de woning een gemeenschappelijk huishouden vormen. Daartoe voert hij aan dat zijn echtgenote boodschappen doet, kookt en wast voor het hele gezin. Verder stelt de man dat geen schriftelijke huurovereenkomst is opgesteld en dat zijn zoon lang niet altijd huur/kostgeld betaalde. Maar deze argumenten overtuigen de rechtbank niet. De zoon bewoont het woondeel boven de garage alleen vanwege zijn financiële moeilijkheden. Daar komt nog bij dat het woongedeelte boven de garage kwalificeert als een zelfstandig deel van de woning. Dit deel beschikt namelijk over alle faciliteiten om zelfstandig te kunnen wonen. De rechtbank oordeelt daarom dat de zoon en zijn gezin een ander huishouden vormen dan het huishouden van de ouders. De rechtbank verklaart het beroep van de vader dan ook ongegrond.
Bron: Rb. Noord-Nederland 28-08-2020

Het kabinet komt met een derde steun- en herstelpakket voor ondernemers en werkenden. Het nieuwe pakket loopt tot in 2021 en is gestoeld op steun, helpen aanpassen en investeren.
Diverse lopende steunmaatregelen worden vanaf 1 oktober 2020 verlengd. De voorwaarden daarvan worden aangepast, zodat ze meer zijn gericht op de langere termijn. Het kabinet neemt bovendien nieuwe maatregelen om bedrijven te stimuleren om meer te investeren in economische groei. Ook worden extra middelen ingezet om mensen via scholing en begeleiding te helpen bij het vinden van nieuw werk.
De krimp in Nederland is kleiner dan in de buurlanden, maar hoe de economie zich de komende tijd ontwikkelt, blijft onzeker. Het nieuwe pakket heeft daarom een langere duur en biedt zo meer zekerheid in deze voor veel mensen zware tijd. Daarin kunnen niet alle bedrijven overeind gehouden worden en zijn niet alle banen en opdrachten te garanderen.
Coronaregelingen voor ondernemers en werknemers vanaf 1 oktober 2020
NOW (tegemoetkoming loonkosten)
De regeling wordt met negen maanden verlengd, met drie keer drie maanden. In die periode wordt de NOW geleidelijk afgebouwd, zodat ondernemers en werkenden tijd en ruimte hebben om zich aan te passen.
Tozo (inkomensondersteuning zelfstandigen)
Deze regeling wordt ook negen maanden verlengd, tot en met 30 juni 2021 en kent een toets op beschikbare geldmiddelen. Gemeenten bieden vanaf 1 januari 2021 extra dienstverlening aan zelfstandig ondernemers, zoals bij- of omscholing en heroriëntatie.
TVL (tegemoetkoming vaste lasten mkb)
De belastingvrije tegemoetkoming wordt opnieuw ingezet en het maximale bedrag per bedrijf per drie maanden wordt verhoogd naar € 90.000. De regeling wordt met drie keer drie maanden verlengd tot en met 30 juni 2021 en in die periode geleidelijk afgebouwd, zodat ondernemers tijd en ruimte hebben om zich aan te passen.
Borgstellingen, leningen en garantiefondsen
De extra, verruimde of meer toegankelijke kredietverlening en -garanties aan kleine en middelgrote bedrijven voor voldoende liquiditeit (BMKB-C, GO-C en KKC) blijven ook na 1 oktober 2020 beschikbaar.
Nieuwe maatregelen gericht op investeringen
Het kabinet neemt ook nieuwe maatregelen gericht op het stimuleren van investeringen en uiteindelijk economische groei. Publieke investeringen in onder meer infrastructuur ter waarde van twee miljard euro worden naar voren gehaald. Het kabinet investeert daarnaast in een nationale scale-up faciliteit (€ 150 miljoen) en reserveert € 300 miljoen om eventueel te kunnen participeren in een beoogd privaat fonds om (middel)grote bedrijven te herkapitaliseren.
Ook stelt het kabinet € 150 miljoen beschikbaar om het fondsvermogen van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) extra aan te vullen, zodat zij innovatieve mkb-ondernemingen via financiering kunnen versterken. Het kabinet heeft € 255 miljoen vrijgemaakt voor cofinanciering van EU-programma’s gericht op regionale ontwikkeling, innovatie, duurzaamheid en digitalisering.
Aanvullend sociaal pakket
De komende maanden zullen sommige mensen hun werk kwijtraken en op zoek moeten naar een andere baan. Anderen zullen de overstap willen maken van hun huidige werk naar ander werk met meer toekomstperspectief. Het kabinet wil mensen daarbij helpen. Daarom trekt het kabinet geld uit voor begeleiding bij het vinden van nieuw werk door UWV en gemeenten. Ook komt er meer geld vrij voor om- en bijscholing. Daarnaast gaat het kabinet mensen die kwetsbaar zijn in een economische crisis extra ondersteunen, zoals jongeren en mensen in de banenafspraak. Ook wil het kabinet mensen met een hoog risico op armoede en problematische schulden helpen. In totaal trekt het kabinet voor dit aanvullend sociaal pakket ruim € 1 miljard uit.
Bron: Rijksoverheid, 28-08-2020

Staatssecretaris Vijlbrief heeft in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat ondernemers tot uiterlijk 1 oktober (een verlenging van het) uitstel van betaling kunnen aanvragen. Daarmee loopt voor alle ondernemers het uitstel uiterlijk op 1 januari 2021 af.
Op het moment dat het verleende uitstel afloopt of vanaf 1 januari 2021 worden de betalingsverplichtingen weer gestart. Wel komt er een ruime terugbetalingsregeling van twee jaar om de opgebouwde belastingschuld af te lossen. Ook zal het percentage van de invorderingsrente langer op 0,1% blijven. Als de ontwikkeling van het coronavirus met nieuwe of verscherpte maatregelen hier aanleiding toe geeft, kan hier opnieuw naar worden gekeken.
Ondernemers die op 1 januari 2021 een (rest)schuld hebben, krijgen een betalingsregeling aangeboden van de Belastingdienst waarmee ze tot 1 januari 2023 iedere maand een vast bedrag terug betalen. Ook zal geen zekerheid worden gevraagd zoals nu gebruikelijk is. Eventuele belastingteruggaven worden niet verrekend en er worden in beginsel geen nadere voorwaarden gesteld, tenzij de belangen van de Staat in het geding zijn.
Als de periode van twee jaar te kort is voor een ondernemer zal de Belastingdienst samen met de ondernemer kijken of een maatwerkoplossing mogelijk is op basis van bestaand beleid. Uiteraard is het ook mogelijk om eerder af te lossen als de ondernemer dit wil.
Om ondernemers zo min mogelijk met extra kosten te confronteren, zal de tijdelijke verlaging van invorderingsrente naar bijna nul worden verlengd tot en met 31 december 2021. Zo hebben ondernemers de komende tijd vrijwel geen kosten bovenop de belastingschuld die ze aan het aflossen zijn.
De belastingrente gaat wel weer naar 4%, omdat dit een prikkel is om op tijd aangifte te doen. De belastingrente voor de vennootschapsbelasting zal tot 31 december 2021 worden verlaagd naar 4% in plaats van de oorspronkelijke 8%.
Per 1 januari 2021 vervalt de tijdelijke versoepeling ten aanzien van de betalingsverzuimboetes. Het niet op aangifte afdragen van loonbelasting over bijvoorbeeld het tijdvak december 2020 wordt dan weer volgens de normale regels beboet.
Ook de verruimde deblokkering van de g-rekening wordt afgebouwd. Zolang en voor zover de ondernemer uitstel van betaling geniet en zich aan de lopende betalingsverplichtingen en aflossingsverplichtingen houdt, blijft deblokkering van het saldo van de g-rekening mogelijk. Het versoepelde beleid ten aanzien van de g-rekening loopt definitief af op 1 januari 2023, als ook het versoepelde uitstelbeleid definitief afloopt.
Bron: MvF 28-08-2020