Niet de omzet is bepalend

Ingeval een werkgever werkzaamheden verricht die behoren tot verschillende sectoren is voor de sectorindeling bepalend de sector waar de werkgever het grootste bedrag aan premieplichtig loon betaalt. De inspecteur die een werkgever had ingedeeld in de sector waar de werkgever – met ingeleende arbeidskrachten – de meeste omzet behaalde wordt door Hof Den Haag teruggefloten.

Een bv exploiteert sinds 2016 volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel een aannemersbedrijf op het gebied van tuinen, bestratingswerk, grondwerkzaamheden en rioleringen. Voor een deel van deze werkzaamheden, voornamelijk bestratingswerk, huurt zij arbeidskrachten van derden in.
De inspecteur doet een onderzoek bij de bv. Hij constateert dat de kernactiviteiten van de bv zijn het aannemen en uitvoeren van de aanleg van tuinen, het uitvoeren van onderhoud aan tuinen, het aannemen en uitvoeren van bestratingswerkzaamheden en het aannemen en uitvoeren van rioleringswerkzaamheden. De inspecteur komt tot de conclusie dat het grootste deel van de omzet is toe te delen aan de bestratingswerkzaamheden, die ressorteren onder sector 3, Bouwbedrijf.
Voor Hof Den Haag is in geschil of de bv terecht ingedeeld moet worden in sector 3. Volgens het hof is een onderneming van rechtswege aangesloten bij de sector waartoe de werkzaamheden behoren waarvoor zij als werkgever in de regel het grootste bedrag aan premieplichtig loon betaalt of zal betalen. Anders dan de inspecteur stelt, is het hof van mening dat alleen de werkzaamheden relevant zijn waarvoor de bv loon uit dienstbetrekking betaalt waarover zij premie verschuldigd is. Niet relevant zijn de werkzaamheden waarvoor de bv arbeidskrachten van derden inhuurt (en waarvoor een andere werkgever, de uitlener, premieplichtig is). De werkzaamheden waarvoor de bv loon betaalt waarover premie verschuldigd is, bestaan hoofdzakelijk uit hovenierswerk. De bv dient dus volgens het hof bij sector 1, Agrarisch bedrijf, te worden aangesloten.
Bron: Hof Den Haag, 20-04-2017

Op 8 mei hebben de besturen van MKB-Nederland en VNO-NCW ingestemd met de inrichting van een centrale uitvoeringsfaciliteit voor een private aanvulling op de WW. Het is uiteindelijk aan cao-partijen om de keuze te maken om al dan niet van deze faciliteit gebruik te maken. Werknemers betalen de premie, die maximaal 0,75% van het loon kan bedragen.
In beide besturen is een aantal duidelijke zorgen geuit over de op te tuigen constructie. De ondernemersorganisatie hebben een aantal uitgangspunten voor het vervolg geformuleerd:

de gekozen constructie mag niet leiden tot extra bureaucratische rompslomp en administratieve lasten bij werkgevers;
er moet een garantie zijn dat de werknemerspremie ook echt een werknemerspremie blijft en in de toekomst niet alsnog op het bordje van de werkgever komt te liggen;
er mag geen sprake zijn van precedentwerking – de constructie is puur en alleen voor de uitvoering van het derde WW-jaar.

Bron: VNO-NCW 8-05-2017

Een uitzendbureau is geen assurantietussenpersoon

Een uitzendbureau dat de collectiviteitskorting op de zorgverzekeringspremies van door haar bij de verzekeraar aangemelde uitzendkrachten in eigen zak steekt, krijgt een naheffingsaanslag omzetbelasting. Volgens de inspecteur en rechtbank is er sprake van een belaste dienst.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant overweegt dat indien een ondernemer betalingen aan een andere ondernemer verricht, als regel ervan mag worden uitgegaan dat deze betalingen de tegenwaarde voor een prestatie vormen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in het onderhavige geval sprake van een dienst aan de verzekeraar waarvoor het bedrag van de collectiviteitskorting de tegenwaarde vormt. De dienst waarvoor de verzekeraar betaalt, is in de kern het aanbrengen van uitzendkrachten/verzekeringnemers. Tussen die dienst en de vergoeding bestaat ook een causaal verband, aldus de rechtbank. Het uitzendbureau betoogt nog dat er geen sprake is van een prestatie waarvoor de vergoeding de tegenwaarde is en komt met de hypothetische stelling dat als de korting volledig zou zijn doorgegeven aan de uitzendkrachten van een vergoeding voor een dienst ook geen sprake zou zijn. Volgens de rechtbank die een dergelijke situatie echter zowel feitelijk als juridisch anders dan de onderhavige situatie en laat verder in het midden wat de gevolgen voor de btw zouden zijn geweest als het uitzendbureau inderdaad de collectiviteitskorting had doorgegeven.
Het uitzendbureau doet, zo er dan sprake is van een dienst, nog een beroep op de vrijstelling voor assurantietussenpersonen (art. 11 lid 1 k Wet OB 1964). De rechtbank is echter van oordeel dat op basis van de feiten niet kan worden gezegd dat hier sprake is van een handeling ter zake van verzekering (of een daarmee samenhangende dienst) die wordt verricht door een assurantiemakelaar of door een verzekeringstussenpersoon. De hier bedoelde vrijstelling moet volgens de rechtbank strikt worden uitgelegd: het aanbrengen van uitzendkrachten bij de verzekeraar is volgens de rechtbank onvoldoende om het uitzendbureau te kunnen aanmerken als een assurantiemakelaar of verzekeringstussenpersoon. Ook gelet op haar kernactiviteiten, kan niet gezegd worden dat het uitzendbureau diensten verricht die kenmerkend zijn voor een assurantiemakelaar of verzekeringstussenpersoon.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 9-03-2017

Geen notoire wanbetaler, verzuimboete vernietigd

Een bv kreeg volgens Hof Den Bosch ten onrechte een verzuimboete opgelegd wegens niet betaalde termijnen van een voorlopige aanslag Vpb. De Ontvanger had de boete opgelegd op basis van intern beleid van de Belastingdienst, maar volgens het hof was dit beleid niet in lijn met de parlementaire geschiedenis van de verzuimboete waarin duidelijk is aangegeven dat een betaalverzuimboete bedoeld is voor notoire wanbetalers.

Een bv heeft haar nadere voorlopige aanslag Vpb 2013 niet betaald omdat deze gebaseerd was op onjuiste gegevens. De bv heeft verzocht om uitstel van betaling. De Ontvanger stelt dit verzoek niet te hebben ontvangen en legt een betaalverzuimboete op van € 2.723. Ter onderbouwing van de boetebeschikking verwijst de Ontvanger naar in een intern memo vervat beleid van de Belastingdienst. In dit memo is het volgende opgenomen: ‘In de Parlementaire Geschiedenis is aangegeven dat de betaalverzuimboetes zullen worden opgelegd aan notoire wanbetalers. Deze maatregel werd geacht een hoge opbrengst te genereren. Omdat – na evaluatie van de eerste ervaringen – duidelijk werd dat bij het opleggen van de boetes alleen aan notoire wanbetalers deze doelstelling niet gehaald zou worden is besloten om deze maatregel breder in te zetten.’
Volgens Hof Den Bosch blijkt uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever de bevoegdheid tot het opleggen van de betaalverzuimboete heeft willen beperken tot gevallen van notoire wanbetalers. Het in het interne memo van de Belastingdienst vervatte beleid strookt daarom niet met de bedoeling van de wetgever. Daar de Ontvanger heeft niet onderbouwd waarom de bv als notoire wanbetaler kan worden aangemerkt en het enkele niet-betalen van de eerste nadere voorlopige aanslag van de bv nog geen notoire wanbetaler maakt, is het hof van mening dat de boetebeschikking vernietigd dient te worden.
Bron: Hof Den Bosch, 23-02-2017

Geen Nederlandse cao voor Hongaarse chauffeurs

Hof Den Bosch komt in twee zaken die FNV en een aantal Hongaarse chauffeurs hebben aangespannen tot de conclusie van dat de Nederlandse cao niet geldt voor de buitenlandse chauffeurs die in dienst van een buitenlandse transportbedrijf in opdracht van een Nederlands transportbedrijf internationaal vervoer verzorgen.

De zaken betroffen en Nederlands transportbedrijf dat met onder meer een Duits en Hongaars transportbedrijf een concern vormt. De Duitse en Hongaarse concernonderdelen verrichten in opdracht van het Nederlandse bedrijf internationale transporten. Volgens vakbond FNV zijn voor de Hongaarse (en Duitse) chauffeurs van die transporten de zogenoemde charterbepaling van toepassing. Die bepaling, opgenomen in art. 44 van de cao Goederenvervoer Nederland houdt in dat de werkgever gehouden is in overeenkomsten van onderaanneming die in of vanuit de in Nederland gevestigde onderneming worden uitgevoerd te bedingen dat voor de betreffende werknemers de basisarbeidsvoorwaarden uit de Nederlandse cao wordt toegepast.
Hof Den Bosch stelt vast dat in deze zaak geen sprake is van buitenlandse postbusfirma’s. De buitenlandse concernonderdelen betreffen ondernemingen die wezenlijke activiteiten verrichten. Ook is volgens het hof geen sprake van het tijdelijk verrichten van werk in Nederland. Het gaat om transporten die slechts voor een klein deel in Nederland plaatsvinden en voor het overgrote deel in het buitenland. Dit leidt volgens het hof tot het oordeel dat de Europese Detacheringsrichtlijn niet van toepassing is. Volgens het hof heeft de charterbepaling tot doel de bescherming die de Detacheringsrichtlijn geeft, te bevorderen. Die charterbepaling schept op zichzelf geen verplichting voor het Nederlandse transportbedrijf als de Detacheringsrichtlijn niet van toepassing is. Daarom kan FNV in deze zaak geen beroep doen op naleving van de charterbepaling, aldus het hof.
Het hof heeft beide zaken terugverwezen naar de kantonrechter die met inachtneming van de uitspraak van het hof een beslissing moet nemen.
Bron: Hof Den Bosch 2-05-2017

Ontvanger moet juistheid belastingschuld aannemelijk maken

De bewijslast dat een bestuurder voor een juist bedrag aansprakelijk is gesteld voor de niet betaalde belasting- en premieschuld van de bv rust op de ontvanger. Kan de ontvanger die bedragen niet precies specificeren dan is er van aansprakelijkstelling geen sprake.

Aan een bv worden naheffingsaanslagen opgelegd over de jaren 2007 tot en met 2008. Na bezwaar en beroep tegen de aanslagen wordt de aanslag 2007 door de rechtbank uiteindelijk verminderd tot € 2.308 en een boetebeschikking van € 462. De aanslag voor 2008 wordt door het hof uiteindelijk vastgesteld op € 2.191 met een boetebeschikking van € 438. De aanslagen blijven onbetaald en er wordt ook namens de bv geen melding betalingsonmacht gedaan. De bestuurder wordt vervolgens aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen 2007 en 2008. Het gaat hierbij om bedragen van respectievelijk € 3.515 (aanslag € 3.039, invorderingsrente € 461 en kosten € 15) en € 3.594 (aanslag € 2.911, invorderingsrente € 422 en kosten € 241). De bestuurder betwist dat de ontvanger hem voor de juiste bedragen aansprakelijk heeft gesteld.
De rechtbank oordeelt dat op de ontvanger de stelplicht en bewijslast rust dat de bestuurder voor de juiste bedragen aan door de bv verschuldigde loonheffingen, rente en kosten aansprakelijk is gesteld. Noch uit de stukken in het geding, noch uit hetgeen de ontvanger ter zitting naar voren brengt blijkt hoe de bedragen nu precies zijn opgebouwd. De ontvanger geeft aan de bedragen te hebben afgeleid uit het systeem en de uitspraken van de rechtbank en het hof, maar kan desgevraagd geen aansluiting maken tussen die bedragen en het beloop van de aansprakelijkstelling. Ook is niet inzichtelijk gemaakt welk deel ziet op loonheffingen, welk deel op heffingsrente en welk deel ziet op aan de bv opgelegde boeten. Ook is in de bezwaar- en beroepsfase aangegeven dat verrekeningen met teruggaven omzetbelasting mogelijk waren. kunnen plaatsvinden. De ontvanger geeft aan dat die verrekeningen hebben plaatsgevonden, maar kan niet aangeven in hoeverre deze verrekeningen invloed hebben gehad op de belastingschulden. Omdat de ontvanger het beloop en de juistheid van de belasting- en premieschuld waarvoor de bestuurder aansprakelijk is gesteld, niet aannemelijk heeft gemaakt, kan volgens de rechtbank de aansprakelijkstelling niet in stand blijven.
Bron: Rb. Noord-Nederland 23-08-2017

Opname in rekening-courant geen loon

Volgens Rechtbank Gelderland dient er, om een opname uit een rekening-courant te kunnen aanmerken als loon, een verband te zijn tussen de werkzaamheden en de rekening-courantopname.

Een vastgoedondernemer is dga van verschillende vennootschappen. Met twee van die vennootschappen heeft hij rekening-courantverhoudingen. De schuld aan één van de vennootschappen bedroeg op 1 januari 2009 € 13.674.085. In 2009 hebben opnames plaatsgevonden tot een bedrag van (per saldo) € 837.389.
De inspecteur heeft ambtshalve een aanslag IB/PVV voor 2009 opgelegd naar een geschat belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.000.000. Deze aanslag berust op meerdere onderdelen, waaronder fictief loon uit werkzaamheden voor enkele vennootschappen (€ 180.000 per vennootschap) en onttrekkingen via de rekening-courantverhouding.
Wat betreft het fictief loon is de inspecteur voor de aanslag uitgegaan van de Balkenendenorm omdat die in de vastgoedsector als zeer laag wordt beschouwd. Volgens de rechtbank gaat de inspecteur hier er vanuit dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt in het economische verkeer een hoger loon gebruikelijk is. Hiervoor is echter mede de omvang van de activiteiten van belang. De inspecteur heeft over eerdere jaren ingestemd met een fictief loon van € 40.000 en er is geen enkele aanwijzing dat de dga in 2009 meer werkzaamheden heeft verricht dan in voorgaande jaren. De rechtbank meent daarom dat een fictief loon van € 40.000 redelijk is.
Wat betreft de rekening-courantopnames stelt de inspecteur dat de dga de gelden vanuit zijn feitelijke machtspositie heeft kunnen opnemen en heeft genoten als feitelijk bestuurder. In dat geval zou het bedrag aangemerkt moeten worden als loon. De rechtbank volgt dit standpunt niet en verwijst daarvoor mede naar het oordeel over het fictieve loon. Het hangt van de omstandigheden van het geval af of in een situatie als deze sprake is van inkomen uit werk en woning. De enkele omstandigheden dat er sprake is van een rekening-courantverhouding, dat de opgenomen gelden voor privéuitgaven zijn gebruikt en dat er niet anderszins een salaris is uitbetaald, maken de rekening-courantopnames nog geen loon. Er moet naar het oordeel van de rechtbank een verband zijn tussen de werkzaamheden van de dga en de opnames in rekening-courant om deze als loon te kunnen bestempelen. De inspecteur heeft geen andere omstandigheden gesteld die dit verband kunnen onderbouwen. De rechtbank acht het derhalve aannemelijk dat de dga over de gelden heeft kunnen beschikken vanuit zijn positie als aandeelhouder en dat hij het voordeel dus als aandeelhouder heeft genoten. In dat geval is het belast als inkomen uit aanmerkelijk belang.
Bron: Rb. Gelderland 19-04-2017

De AVG geldt voor de hele Europese Unie (EU) en vervangt in Nederland de huidige Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De nieuwe verordening zorgt voor een versterking en uitbreiding van privacyrechten én zorgt voor meer verplichtingen voor organisaties die persoonsgegevens verwerken. De nadruk ligt – meer dan nu- op de verantwoordelijkheid van organisaties om te kunnen aantonen dat zij zich aan de wet houden. De Autoriteit Persoonsgegevens adviseert op tijd te beginnen met de implementatie van de regels.
Stap 1 is volgens de Autoriteit Persoonsgegevens zorgen voor bewustwording in de organisatie. Wat houden de nieuwe regels in? En wat betekenen deze regels voor menskracht en middelen? Een volgende stap is de rechten van betrokkenen goed in kaart te brengen. Het gaat dan om bestaande rechten, zoals het recht op inzage en verwijdering van gegevens. Maar ook om nieuwe rechten, zoals het recht op dataportabiliteit; het recht om persoonsgegevens te ontvangen die een organisatie heeft, deze zelf op te slaan of door te geven aan een andere organisatie. Ook moeten organisaties er rekening mee houden dat mensen bij de AP klachten kunnen indienen over de manier waarop organisaties met hun gegevens omgaan. De AP is verplicht deze klachten te behandelen.
Onder de AVG kunnen organisaties verplicht zijn een privacy impact assessment uit te voeren. Dat is een instrument om vooraf de privacyrisico’s van een gegevensverwerking in kaart te brengen, om vervolgens maatregelen te kunnen nemen om de risico’s te verkleinen. Een PIA is verplicht als een gegevensverwerking waarschijnlijk een hoog privacyrisico oplevert voor de mensen van wie de organisatie gegevens verwerkt. Dat is in ieder geval zo als een organisatie:

systematisch en uitvoerig persoonlijke aspecten evalueert, waaronder profilering;
op grote schaal bijzondere persoonsgegevens verwerkt;
op grote schaal en systematisch mensen volgt in een publiek toegankelijk gebied (bijvoorbeeld met cameratoezicht).

Bron: Autoriteit Persoonsgegevens 13-04-2017

Fors minder stakingsdagen in 2016

Vorig jaar legden 11.000 werknemers in 25 stakingen het werk neer. Het aantal stakingen nam met twee af ten opzichte van 2015. Aanmerkelijk sterker was de afname in verloren arbeidsdagen: van ruim 47.000 in 2015 naar 19.000 in 2016. Slechts vier keer lag het aantal jaarlijkse stakingsdagen deze eeuw nog lager.

Het aantal stakingen is tussen 2011 en 2015 van 17 naar 27 gestegen, om naar 25 te dalen in 2016. In 2016 waren 11.000 werknemers betrokken bij de stakingen, 31.000 minder dan in 2015. Het aantal stakingen van vijf dagen of langer nam af van 25 naar 18.
Vorig jaar deden de meeste stakingen zich voor in de sectoren industrie en vervoer en opslag (beide 8 stakingen). In de industrie deden 5.000 werknemers deel aan de stakingen, waarbij 9.000 arbeidsdagen verloren gingen.
Van alle stakingen vorig jaar ging het bij zes stakingen om een cao-conflict. Bij vier stakingen ging het uitsluitende om loon- en werktijdkwesties. Verreweg het merendeel van de stakingen (15) had te maken met dreigend ontslag, werkverplaatsing of een sociaal plan.
Bron: CBS 1-05-2017