Arbeidsparticipatie Wajongers gestegen

De arbeidsparticipatie van Wajongers en mensen met een WGA-uitkering is gestegen. Het aantal mensen met een Wajong-uitkering dat werkt nam in 2016 toe tot 57.800. Dit is 1.400 meer dan het jaar ervoor. Ongeveer 5,5% van de Nederlandse bedrijven had eind 2016 één of meerdere Wajongers in dienst.

Tussen 2015 en 2017 heeft UWV Wajongers ingedeeld naar arbeidsvermogen. Voor het eerst is er daarom inzicht te geven in de arbeidsparticipatie van Wajongers met arbeidsvermogen. Bijna de helft van hen is eind 2016 aan het werk, circa drie vijfde bij een reguliere werkgever en twee vijfde in of via de Sociale Werkvoorziening (SW). Het aantal Wajongers dat bij een reguliere werkgever werkt, neemt toe. In 2016 was de stijging sterker dan in 2015. Bij de SW-bedrijven neemt hun aantal juist af als gevolg van de sluiting van de Sociale Werkvoorziening.
Het aandeel Wajongers dat werkt met loondispensatie of ondersteuning van een jobcoach neemt verder toe. Om meer werknemers met een Wajong-uitkering aan het werk te helpen en te houden, lijkt meer ondersteuning nodig. Wajongers behouden vaker hun werk en vinden vaker na verlies van werk opnieuw werk. Toch vindt een aanzienlijk deel langdurig geen werk, nadat zij hun baan hebben verloren.
Het onderzoek is gepubliceerd in de Monitor Arbeidsparticipatie, een jaarlijkse rapportage over de arbeidsdeelname van Wajongers, van mensen met een WGA-uitkering en mensen van wie de aanvraag voor een WIA-uitkering is afgewezen, de ‘WIA 35-minners’. Voor het eerst sinds 2008 ziet UWV bij al deze groepen een toename van de arbeidsparticipatie.
Bron: UWV 27-02-2018

Driemaandsvereiste bij uitzending: verlof telde mee

Wordt een werknemer uitgezonden naar een niet-verdragsland, dan kan voorkoming van dubbele belasting worden verleend als een werknemer minimaal drie aaneengesloten maanden daar heeft gewerkt. Gebruikelijke verlofdagen tellen hierbij ook mee, ook als ze zijn samengebald tot een aaneengesloten periode.

In de zaak van een in Nederland wonende kapitein die voor zijn Nederlandse werkgever vanaf 13 november 2012 werkzaam was op een schip dat voer in de wateren van Angola en Congo, komt de Hoge Raad tot de conclusie dat voorkoming van dubbele belasting moest worden verleend. De werkzaamheden strekten zich uit tot augustus 2013, maar werden onderbroken door perioden waarin de kapitein verlof had, cursussen volgde of ziek was.
De kapitein claimt op grond van een nationale wettelijke regeling waarvoor hij onder meer drie aaneengesloten maanden in een niet-verdragsland moet hebben gewerkt, aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De inspecteur meent dat de regeling in 2012 niet van toepassing vanwege opgenomen verlof. Volgens de inspecteur was er sprake van een wanverhouding tussen de verlofdagen en de gewerkte dagen.
De Hoge Raad komt echter op grond van de feiten tot de conclusie dan dat de uitzending meer dan drie maanden heeft geduurd. De faciliteit is dan van toepassing, ook voor de periode van uitzending in 2012. Tot de arbeid in een niet-verdragsland kunnen ook worden gerekend de gebruikelijke onderbrekingen van die arbeid, waaronder verlofdagen, ook indien deze worden ‘samengebald’ tot een aangesloten periode. Niet in geschil was dat de in de periode van 13 november 2012 tot en met 12 februari 2013 opgenomen verlofdagen toerekenbaar zijn aan de arbeid die de kapitein daadwerkelijk heeft verricht in Angola en in Congo. Er is volgens de Hoge Raad dan geen reden om de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te weigeren voor het loon over die periode.
Bron: HR 23-02-2018

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat navordering van successierecht (erfbelasting) over nalatenschappen van vóór 1985 niet meer mogelijk is. De Hoge Raad bevestigt hiermee de uitspraak van Hof Amsterdam en bekrachtigt de conclusie van A-G IJzerman.
Een weduwe erft (samen met haar kinderen) in 1982 vermogen van haar echtgenoot. Zij informeert de inspecteur in 2012 dat de erfenis buitenlands vermogen bevat welke niet in de aangifte successierecht is opgenomen. De inspecteur legt in 2014 een navorderingsaanslag successierecht op. In geschil is of de inspecteur kan navorderen. Op 8 juni 1991 is namelijk een verlengde navorderingstermijn van 12 jaar ingevoerd, zodat de in 2014 opgelegde navorderingsaanslag buiten de geldende navorderingstermijn is opgelegd. Deze wetswijziging van 8 juni 1991 had tot gevolg dat het tot 1 januari 1985 geldende navorderingsregime van vijf jaar nadat de inspecteur op de hoogte is gekomen van het buitenlandse vermogen niet meer van kracht is op erfenissen van vóór 1985.
De staatssecretaris is van mening dat het laatstgenoemde regime voor navordering van successierecht (vijf jaar nadat de inspecteur op de hoogte is gekomen van het buitenlandse vermogen) nog kan worden toegepast.
De Hoge Raad oordeelt echter dat navordering niet meer mogelijk is over nalatenschappen van vóór 1985. Het navorderingsregime dat tot 1 januari 1985 gold, is namelijk vervangen door het regime van de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar. Wanneer de wetgever eerbiedigende werking had willen opnemen voor een eerdere regeling voor navordering, had dit expliciet in het overgangsrecht vermeld moeten worden.
Bron: HR 23-02-2018

Volgens het Hof van Justitie van de EU is het Nederlandse regime van de fiscale eenheid in strijd met de EU-regels. Op een ander punt, het niet aanmerking nemen van koersverliezen op deelnemingen, is de Nederlandse wetgeving echter wel in lijn met de Europese regelgeving.
De Hoge Raad had in twee zaken prejudiciële vragen gesteld aan het Europees Hof. De vragen hadden betrekking op het Nederlandse fiscale eenheidsregime in combinatie met de renteaftrekbeperking en de deelnemingsvrijstelling. In beide zaken ging het om de vraag of de Nederlandse regelgeving in strijd is met de vrijheid van vestiging.
In de eerste zaak ging het om een Nederlandse bv die de rente die zij verschuldigd was aan een in Zweden gevestigde concernvennootschap voor een lening in verband met een kapitaalstorting in een Italiaanse dochtervennootschap niet in aftrek kon brengen. Volgens de fiscus was hierop de renteaftrekbeperking van art. 10a Wet Vpb 1969 van toepassing. Had men een fiscale eenheid kunnen vormen, wat volgens de Nederlandse regelgeving in grensoverschrijdende situaties niet mogelijk is, dan zou men niet tegen die renteaftrekbeperking zijn aangelopen.
De andere zaak betrof een Nederlandse NV die een verlies op een deelneming als gevolg van wisselkoersschommelingen in aftrek wilde brengen. Een dergelijk verlies werd op grond van art. 13 lid 1 Vpb 1969 geweigerd. Ook hiervan wil de Hoge Raad weten of dit in strijd is met de vrijheid van vestiging.
In de eerste zaak oordeelt het EU Hof dat er inderdaad sprake is van strijd met de vrijheid van vestiging. Een verschil in behandeling tussen zuiver Nederlandse concernsituaties en grensoverschrijdende situaties hoeft niet in strijd met de EU-regelgeving te zijn als dit wordt gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang, maar geen van de door Nederland aangevoerde argumenten overtuigden het Hof. Niet duidelijk is gemaakt dat het risico van kunstmatige constructies met als doel rente over eigen vermogen in aftrek te brengen in nationale situaties minder groot is dan in grensoverschrijdende situaties.
Wat de tweede zaak betreft, oordeelt het Hof dat de Nederlandse wetgeving wel in overeenstemming is met de EU-regels. De deelnemingsvrijstelling heeft onder meer tot gevolg dat zowel de waardestijgingen als de waardedalingen van een deelneming die voortvloeien uit het koersverloop van een vreemde munteenheid waarin de waarde van die deelneming is uitgedrukt, bij het bepalen van de winst buiten aanmerking blijven. Volgens het Hof kan uit de bepalingen van het VWEU inzake de vrijheid van vestiging niet worden afgeleid dat een lidstaat zijn fiscale bevoegdheid asymmetrisch zou moeten uitoefenen om verliezen wel aftrekbaar te maken terwijl positieve resultaten niet zouden worden belast.
Vooruitlopend op deze uitspraak van het Europees Hof heeft de staatssecretaris vorig jaar al spoedreparatiemaatregelen aangekondigd die terugwerken tot en met 25 oktober 2017, 11.00 uur. De spoedreparatiemaatregelen zullen binnen afzienbare termijn worden opgevolgd door een wetswijziging die de concernregeling toekomstbestendig moet maken.
Bron: HvJ EU 22-02-2018

Waarom groeien lonen sneller in grotere steden?

Lonen groeien sneller in grote steden dan in kleine steden. Volgens een studie van het CPB is ruimtelijke selectie hiervoor een belangrijke verklaring: personen en bedrijven met een inherent hogere loongroei vestigen zich bij voorkeur in grote steden.

Werknemers in grote steden verdienen, gemiddeld gezien, een hoger loon dan in kleinere steden. Deze positieve relatie tussen lonen en verstedelijking impliceert dat werknemers in grote steden een verhoogde productiviteit kennen. Immers, bedrijven zullen zich niet in regio’s vestigen waar arbeid relatief duur is, tenzij zij worden gecompenseerd in de vorm van productievoordelen. Productievoordelen in steden, ook wel agglomeratievoordelen genoemd, zijn al decennialang onderwerp van onderzoek.
In de literatuur worden drie verklaringen voor de sterkere loongroei in grote steden. Allereerst zijn hoge lonen in steden gedeeltelijk het resultaat van ruimtelijke selectie, ook wel ‘sorting’ genoemd. Talentvolle en ambitieuze personen hebben namelijk een bovengemiddelde waardering voor stedelijke voorzieningen en kunnen zich de hoge woonlasten ook veroorloven. Een tweede verklaring is dat agglomeratievoordelen leiden tot een verhoogde productiviteit, wat direct resulteert in een hoger loonniveau. Tot slot is het mogelijk dat steden een stimulerende werking hebben op bijvoorbeeld kennisoverdracht en talentontwikkeling. Dit leidt tot een verhoogde loongroei, aangezien de invloed hiervan op de productiviteit pas na verloop van tijd tot uiting komt.
In een studie van het CPB worden deze drie verklaringen empirisch getoetst. De uitkomsten van deze studie bevestigen de belangrijke rol van ruimtelijke selectie: personen met een inherent hoog loonniveau of hoge loongroei vestigen zich veelal in stedelijk gebied. Daarnaast blijken ook agglomeratievoordelen die resulteren in een hoger loonniveau, belangrijk voor alle werknemers, in het bijzonder de hoogopgeleiden. Uit de onderzochte data blijkt echter geen significante relatie tussen loongroei en verstedelijking. Een uitzondering hierop vormen jonge werknemers: na correctie voor ruimtelijke selectie, blijkt voor deze bevolkingsgroep wél een sterk verband tussen loongroei en stadsomvang.
Bron: CPB 28-02-2018

Gebruik wifi onlosmakelijk verbonden met verhuur vakantiewoningen

Het gebruik van wifi is zo gewoon en algemeen geworden, dat het aanbieden hiervan onlosmakelijk is verbonden met de verhuur van vakantiewoningen. Hiervoor mag dan ook het lage btw-tarief van 6% worden gerekend, oordeelde Rechtbank Gelderland. Voor het leveren van gasflessen geldt die argumentatie echter niet: dit is een afzonderlijke prestatie.

Een vakantiepark verstrekte in de jaren 2014 en 2015 tegen betaling een code voor wifi. Alleen wie gereserveerd had kon een wificode aanvragen. Volgens de fiscus gold hiervoor het btw-tarief van 21% maar de exploitant van het vakantiepark bestrijdt dit.
Volgens Rechtbank Gelderland draagt wifi eraan bij dat optimaal gebruik kan worden gemaakt van het verblijf in de vakantiewoning. Met die motivatie kan het verstrekken van wifi onder de hoofdprestatie – de verhuur van vakantiewoningen – worden geschaard en tegen het lage btw-tarief in rekening worden gebracht. Daarbij is wel van belang dat de wifi niet ergens anders dan in de vakantiewoning te gebruiken was en tegen een relatief kleine vergoeding werd verstrekt. Dat de wifi afzonderlijk werd aangeboden en gefactureerd, deed daar niets aan af.
De verhuurder probeerde hetzelfde argument voor het leveren van gasflessen in te brengen. Maar die vlieger ging niet op. Omdat het gas niet uitsluitend ter plaatse kon worden gebruikt, werd dit als een afzonderlijke prestatie gezien.
Bron: Rb. Gelderland 22-02-2018

Aanmoedigingspremie voor opleiden vrachtwagenchauffeurs

In de strijd tegen het nijpend tekort aan vrachtwagenchauffeurs hebben werkgeversorganisatie TLN en gezamenlijke partners een subsidieregeling voor ondernemers in het leven geroepen. Het doel is om 1500 nieuwe chauffeurs op te leiden.

De subsidie is gericht op vergroting van de groep zogeheten doorstromers en zij-instromers. Er is geld beschikbaar om werkgevers in de transport en logistiek aan te zetten om medewerkers een opleiding tot beroepschauffeur te laten volgen. Ook voor het aantrekken en opleiden van mensen van buiten geldt de subsidieregeling. Voor doorstromers wordt 65 procent van de kosten van het lesgeld vergoed, voor zij-instromers 50 procent.
Om in aanmerking te komen voor de subsidie, moeten de kandidaten voor een chauffeursopleiding een test voor de opleiding met positief gevolg afleggen. Het Sectorinstituut Transport en Logistiek (het samenwerkingsverband van werkgevers- en werknemersorganisaties in de sector) verzorgt de werving en selectie van deelnemers. Voor doorstromers geldt dat de werkgever verplicht is ze een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. Zij-instromers hebben aan het eind van de opleiding een baangarantie van minimaal één jaar en 32 uur per week.
Bron: TLN, 27-02-2018

Terugvorderen staatssteun

Nederland gaat onterecht gegeven staatssteun terugvorderen op basis van Europese regels. Drie weken nadat de Tweede Kamer een voorstel van die strekking als hamerstuk aannam, deed de Eerste Kamer dinsdag hetzelfde.

De lidstaten van de Europese Unie mogen in principe geen staatssteun verlenen, tenzij de Europese Commissie daarvoor na een melding toestemming heeft gegeven. De huidige regeling vertoont lacunes, schreef toenmalig minister Kamp van Economische Zaken in de toelichting op wetsvoorstel. Hij wilde daarom de regels vereenvoudigen. Voor terugvordering van belastinggeld kan volgens de regels gebruikgemaakt worden van bestaande instrumenten zoals de naheffing. Voor andere vormen van staatssteun wordt een ‘sluitende set nationaalrechtelijke grondslagen’ in de wet opgenomen.
Volgens de nieuwe regels is het overheidsorgaan dat de staatssteun in eerste instantie verleende, bevoegd om deze terug te vorderen wanneer het gaat om andere vormen dan fiscale steun. Daarvoor is wel een opdracht nodig van de Europese Commissie.
Bron: SC Online, 21-02-2018

Eigen arbeidsvoorwaarderegeling bij Action

Retailbedrijf Action (15 duizend werknemers) volgt het voorbeeld van Jumbo’s distributiebedrijf: het verruilt een CAO met FNV Handel voor afspraken met de eigen OR.

Action is met de ondernemingsraad een eigen arbeidsvoorwaardenregeling overeengekomen. Eerder eindigde de voortslepende cao-onderhandelingen bij het bedrijf in een eindbod dat door de achterban van FNV is afgewezen. De bond eiste een loonsverhoging van 3,5% terwijl het bedrijf 2% bood. Ook was die loonsverhoging volgens FNV niet voor al het personeel. Met name flexkrachten zouden volgens de bond op het minimumloonniveau zitten en er niets bij krijgen. Bij het bedrijf zijn er nauwelijks vakbondsleden,
Werknemers van Action hebben inmiddels een formulier gekregen waarmee ze kunnen aangeven of ze instemmen met de arbeidsvoorwaarderegeling. Stemt een medewerker niet in, dan blijft de vorige cao van toepassing.
Bron: Telegraaf, 15 februari 2017

Materiaal tipgever mag niet worden gebruikt

Volgens Hof Den Bosch moet bewijs dat een tipgever heeft verduisterd en verkocht aan de fiscus, in principe worden uitgesloten in een beroepsprocedure.

Dit hofoordeel zag op een zaak waarin een tipgever informatie over buitenlandse bankrekeningen had verduisterd en tegen een vergoeding had overgedragen aan de fiscus. Naar aanleiding van deze informatie had de Belastingdienst onder meer een man navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd. De man en later zijn erfgenamen tekende(n) beroep aan tegen deze aanslag. Tijdens deze lange procedure deed de Belastingdienst steeds een beroep op geheimhouding wanneer de rechter vroeg om de identiteit van de tipgever. De belastingrechter wees dit beroep af, maar Hof Den Bosch stelt vast dat men moet aanvaarden dat de inspecteur kan volharden in een afgewezen beroep op geheimhouding of beperkte kennisneming. De belastingrechter kan wel gevolgen verbinden aan deze volharding, bijvoorbeeld door het bewijs afkomstig van de tipgever uit te sluiten.
De Belastingdienst heeft niet onderzocht op welke wijze en onder welke omstandigheden de tipgever aan het materiaal is gekomen. Het hof is dan ook van mening dat de tipgever het bewijsmateriaal heeft verkregen door een misdrijf te plegen. Verder heeft de inspecteur geen inzicht gegeven in de beloningsafspraak die met de tipgever is gemaakt, hoewel volgens de eerdere uitspraak van de geheimhoudingskamer van de rechtbank de inspecteur die informatie wel integraal prijs had moeten geven. Ook is niet duidelijk geworden welke verwachtingen de Belastingdienst had over de belastingopbrengst bij gebruik van het bewijsmateriaal. De belangenafweging schiet daarom tekort. Het hof heeft zo beperkt inzicht gekregen in de gemaakte belangenafweging dat het hof evenmin de ernst van het tekortschieten van de belangenafweging kan beoordelen. De consequenties daarvan komen, mede gezien artikel 8:31 van de Awb, voor rekening van de inspecteur. Het hof stelt belastingplichtigen in het gelijk en vernietigt de opgelegde belastingaanslagen.
Bron: Hof Den Bosch 20-02-2018