Op 1 juli 2020 is de Subsidieregeling elektrische personenauto’s in werking getreden. Op grond van deze regeling hebben particulieren recht op een subsidie van € 4.000 bij de aanschaf of lease van een nieuwe en elektrische personenauto. Voor de aanschaf of lease van een gebruikte personenauto geldt een subsidiebedrag van € 2.000. Het subsidieplafond van 2020 voor de aanschaf en lease van nieuwe elektrische personenauto’s is overigens al op 8 juli 2020 bereikt.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft in de subsidieregeling de begripsomschrijving van een nieuwe personenauto gewijzigd. De oude omschrijving was als volgt: de personenauto waarvan volgens het kentekenregister de datum van eerste toelating, de datum van eerste tenaamstelling en de datum waarop de personenauto voor het eerst op kenteken is geregistreerd, gelijk zijn. Om mogelijke verwarring te voorkomen is het woord ‘eerste’ voor tenaamstelling in de begripsbepaling van nieuwe personenauto vervallen. De wijziging heeft terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2020, waardoor deze vanaf de start van de regeling geldt.

Bron: Overig | besluit | Staatscourant 2020 nr. 38763, nr. IENW/BSK-2020/141985 | 13-07-2020

Staatssecretaris Vijlbrief heeft het wetsvoorstel implementatie richtlijn elektronische handel ingediend bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel wijzigt onder andere de btw-heffing bij intracommunautaire afstandsverkopen.
Nu zijn intracommunautaire afstandsverkopen vaak belast in de lidstaat van de verkoper. De lidstaat van de consument mag alleen heffen als een bepaalde jaarlijkse omzetdrempel is overschreden. Vanaf 1 januari 2021 worden intracommunautaire afstandsverkopen belast in de lidstaat van de consument. Dat is de lidstaat waar de goederen zich bevinden op het tijdstip van aankomst van de verzending of het vervoer naar de afnemer. De desbetreffende ondernemers zullen dus veel vaker dan nu btw-aangifte moeten doen in alle lidstaten waar ze goederen leveren aan consumenten. De wetgever wil de verzwaring van de administratieve lasten echter zoveel mogelijk voorkomen. Daarom kunnen ondernemers met ingang van 1 januari 2021 voor een alternatief kiezen. Daarbij geven zij de buitenlandse btw over de internetverkopen in hun eigen lidstaat aan. De betaling vindt plaats via het One Stop Shop-systeem. De fiscale autoriteiten van de lidstaten gaan de afgedragen btw vervolgens onderling verrekenen.
Nederland past nu nog een btw-vrijstelling toe op de invoer van goederen in het kader van internet- en postorderverkoop waarvan de intrinsieke waarde niet meer dan € 22 bedraagt. De intrinsieke waarde bestaat uit de waarde van de goederen, exclusief verzekering en verzendkosten. Deze vrijstelling komt te vervallen.
De Europese Commissie heeft in verband met de coronacrisis voorgesteld de invoering van de gewijzigde btw-regels uit te stellen tot 1 juli 2020. De Ecofinraad moet hier nog mee instemmen.
Bron: MvF 14-07-2020

Op inkomsten uit aandelen die een deelneming vormen is de deelnemingsvrijstelling van toepassing. Van een deelneming is pas sprake als er een juridische verplichting is voor de verkoper van de aandelen deze te leveren aan de koper. Bovendien moet die koper de tegenprestatie voor die aandelen leveren aan de verkoper.
Een bv verwerft in 1999 een belang in een Poolse vennootschap. Gedurende enkele jaren breidt zij dit belang uit totdat zij in 2006 33% van de aandelen in die vennootschap heeft. Met de Poolse Staat sluit ze vervolgens een overeenkomst voor de aankoop van een 21%-pakket aandelen. Door diverse omstandigheden gaat aankoop niet door en levert de Poolse Staat de aandelen niet. De vennootschap heeft vervolgens een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt. Dit leidt er uiteindelijk toe dat de bv een schadevergoeding van € 1,2 miljard krijgt. Onderdeel van de overeenkomst is dat 20% van de door de bv gehouden aandelen naar de aandelenbeurs van Warschau worden gebracht. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat € 248 miljoen van de vergoeding onder de deelnemingsvrijstelling viel en onbelast was. Volgens het hof is dit bedrag een compensatie voor het verlies van de aandelen van de bv die naar de aandelenbeurs werden gebracht. Het hof was van mening dat het resterende bedrag van die € 1,2 miljard niet onder de deelnemingsvrijstelling viel.
Volgens de Hoge Raad is de deelnemingsvrijstelling bij de koper pas van toepassing als een verplichting bestaat tot levering van de aandelen aan de koper en bovendien de koper tot voldoening van de tegenprestatie aan de verkoper verplicht is.
Voor een aantal situaties maakt de Hoge Raad nu duidelijk dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is. De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing in de pre-contractuele fase. Ook als de koper van een aandelenpakket alleen een intentie-overeenkomst heeft gesloten met de verkoper is de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing. Verder is de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing bij een opschortende voorwaardelijke levering van aandelen en die voorwaarden bovendien afhankelijk zijn van buiten de macht van de koper gelegen toekomstige gebeurtenissen. Tot slot is de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing als de verkoper de aandelen door omstandigheden niet kan leveren. Die omstandigheden moeten eveneens buiten de invloedssfeer van de koper liggen. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof.
Bron: HR 10-7-2020

Hof Den Bosch oordeelt dat een vaststellingsovereenkomst niet onder dwaling, dwang of bedrog tot stand is gekomen. Het hof ziet geen reden af te wijken van het bedrag waarmee een man in de vaststellingsovereenkomst heeft ingestemd.
Eind 2015 heeft een dga een rekening-courantschuld aan zijn bv van € 1.265.604. Ook hebben zijn bv’s een aantal niet-betaalde belastingaanslagen. Daarvoor heeft de dga een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten met de ontvanger van de Belastingdienst. De ontvanger verleent de dga finale kwijting wanneer hij € 350.000 betaalt. De dga ontvangt begin 2016 een erfenis, waarmee hij die € 350.000 aan de Belastingdienst kan betalen.
De inspecteur vindt bij de aanslagregeling 2016 dat de dga geen verhaal meer kan bieden voor zijn rekening-courantschuld. Na betaling van het geld uit de erfenis heeft de dga geen vermogen meer. Om toekomstige discussies over al dan niet genieten van een uitdeling door de dga te vermijden, hebben de dga en de inspecteur een VSO gesloten. Hierin komen zij overeen onder welke voorwaarden de dga geen regulier inkomen uit aanmerkelijk belang geniet. Dat is het geval als de schulden van de dga aan zijn bv zijn teruggebracht tot € 75.000 door aflossing met het geld uit de projecten. De projecten leveren echter niets op. De inspecteur belast vervolgens de dga overeenkomstig de VSO.
Bij Hof Den Bosch is het de vraag of de dga gebonden is aan de VSO. De dga meent dat bij de totstandkoming van de VSO sprake is van dwaling, dwang of bedrog. Hij vindt daarom dat de VSO niet rechtsgeldig tot stand is gekomen.
Het hof geeft aan dat de dga en de Belastingdienst na het sluiten van een VSO zich ten aanzien van de vraag waarover zij in het onzekere verkeerden, geen beroep op dwaling kunnen doen. Partijen sluiten juist een VSO over bepaalde feiten en omstandigheden om hun rechtsverhouding nader te regelen en bindend vast te stellen. Hier hebben de dga en de Belastingdienst de VSO gesloten om vooraf overeenstemming te bereiken over hoe de dga kan voorkomen dat hij inkomen uit aanmerkelijk belang geniet. Dat is het geval als de dga zijn schuld aan de bv tot hooguit € 75.000 heeft teruggebracht door bijvoorbeeld de inkomsten uit de projecten.
Het hof is ook van oordeel dat de inspecteur de dga niet onder dwang heeft gezet of bedrogen. De inspecteur heeft voor het sluiten van de VSO diverse keren contact gehad met de dga of zijn gemachtigden. De dga heeft daarom voldoende tijd gehad om de inhoud van de VSO te beoordelen en zich door zijn gemachtigden te laten voorlichten. Ook heeft de dga niet aangetoond dat de inspecteur de dga onder ontoelaatbare druk heeft gezet om de VSO te ondertekenen.
Bron: Hof Den Bosch 09-07-2020

Op 10 juli 2020 heeft UWV een register online geplaatst met een aantal gegevens van de bedrijven die een voorschot hebben ontvangen in het kader van de eerste tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW 1.0). Dit op verzoek van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De overheid betracht bij de besteding van publiek geld zoveel mogelijk transparantie en de NOW is een subsidie. Daarom is in de regeling NOW opgenomen dat werkgevers instemmen met de openbaarmaking van een aantal gegevens. Tegelijk wordt rekening gehouden met de bedrijfsbelangen en de mogelijke concurrentiegevoeligheid van gegevens. De minister heeft UWV daarom gevraagd de naam van de aanvrager, inclusief de verleende voorschotten en vastgestelde subsidie openbaar te maken. In de NOW-regeling is opgenomen dat hiervoor geen zienswijze gevraagd hoeft te worden.
Het register is te vinden op de website van UWV. In de loop van tijd kan het register nog wijzigen en zal op een later tijdstip worden aangevuld met de definitieve bedragen. De definitieve bedragen kunnen afwijkend zijn van de voorschotbedragen. Na afloop van de tweede aanvraagperiode NOW zal UWV eenzelfde register publiceren.
Bron: UWV.nl, 10-07-2020

Een beroepsprocedure tegen bestuursaansprakelijkheid is vaak ook gericht tegen de hoogte van de aansprakelijkstelling. In dat geval moet de ontvanger onder andere stukken overleggen die inzicht geven in de berekening van de belastingaanslagen. Daarbij kan het nodig zijn dat hij deze stukken eerst opvraagt bij de inspecteur.
De inspecteur onderzoekt de administratie van een coöperatie. Daarbij vraagt hij kopieën van bankafschriften op en ziet hij kassabonnen in. Naar aanleiding van zijn onderzoek legt de Belastingdienst de coöperatie naheffingsaanslagen omzetbelasting op. Wanneer de coöperatie haar belastingschulden niet betaalt, stelt de ontvanger van de belastingen haar bestuurder aansprakelijk. Deze bestuurder begint daarop een beroepsprocedure. De bestuurder wil tijdens zijn beroep de kopieën van de bankafschriften en de kassabonnen inzien. Maar de ontvanger brengt deze stukken niet in. Hij meent dat de stukken niet specifiek betrekking hebben op de relatie van de bestuurder tot de coöperatie en evenmin op de naheffingsaanslagen.
De bestuurder besluit in cassatie te gaan. De Hoge Raad gaat in op het belang van de stukken die de bestuurder wil inzien. De Hoge Raad redeneert dat de ontvanger in een beroepsprocedure tegen een aansprakelijkstelling alle relevante stukken moet overleggen. Dus ook de stukken die inzicht geven in de hoogte van het bedrag van de aansprakelijkstelling. De ontvanger moet om die reden de stukken overdragen die ter beschikking stonden aan de inspecteur. Dat de ontvanger en de inspecteur afzonderlijke bestuursorganen zijn, doet daar geen afbreuk aan. De Hoge Raad ziet evenmin een excuus in de omstandigheid dat de stukken zich inmiddels niet meer onder de inspecteur bevinden. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam om de zaak af te handelen.
Bron: HR 26-06-2020

De vaste commissie van Financiën heeft de staatssecretaris vragen gesteld naar aanleiding van beantwoorde Kamervragen over eHerkenning. Hieruit blijkt dat ook aangiften omzetbelasting op termijn via Mijn Belastingdienst zakelijk moeten worden gedaan.
Volgens de staatssecretaris is de techniek achter het oude portaal voor ondernemers is zeer verouderd. Daarom is het is niet meer mogelijk dit aan te passen. Iedereen die niet over eHerkenning beschikt kan een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting aanvragen met een formulier. Dat formulier is te downloaden via de site van de Belastingdienst. Voor de omzetbelasting blijft het in tegenstelling tot de vennootschapsbelasting voorlopig nog mogelijk om gebruik te blijven maken van het oude portaal om aangiften te blijven doen.
Veel Kamerleden hebben moeite met het feit dat eHerkenning alleen tegen betaling is te verkrijgen. De staatsecretaris heeft in een Kamerbrief van 12 juni al aangegeven dat uit een afweging van de alternatieven blijkt dat compensatie op dit moment de meest passende oplossing voor een ‘kosteloos’ inlogmiddel voor de belastingaangifte door bedrijven is. De compensatie wordt per jaar uitgekeerd. Er wordt gekozen voor een standaardbedrag aan compensatie op basis van de laagste marktprijs voor een driejarig contract (nu € 24,20 incl. btw per jaar). De ondernemer verliest het recht op compensatie als een upgrade wordt aangeschaft en toch meer diensten met het inlogmiddel worden afgenomen. De uitwerking en het online aanvragen van de compensatie kan rond augustus 2020 klaar zijn. De aanschafkosten van Belastingdienst eHerkenningsmiddel niveau 3 (eH3) kunnen vanaf augustus dit jaar worden teruggevraagd. Dit eHerkenningsmiddel is voor ondernemers ook te gebruiken voor de aangiften omzetbelasting.
Rechtspersonen die niet meer in het Handelsregister staan ingeschreven, maar wel aangifte moeten doen, kunnen gebruik maken van commerciële software of een fiscaal dienstverlener. Die rechtspersonen hebben de mogelijkheid tot maximaal € 450 per jaar een compensatie voor de te maken kosten te krijgen voor het inschakelen van een fiscaal dienstverlener of de software. Gestaakte ondernemingen die eHerkenning alleen nodig hebben voor de belastingaangifte, kunnen het Belastingdienst eH3 inlogmiddel aanvragen. Daarbij kunnen zij dan gebruikmaken van de compensatieregeling voor de kosten van eHerkenning.
In zake privacygevoelige informatie moeten de erkende leveranciers van eHerkenning aan strenge privacy-eisen voldoen. Als die leveranciers niet meer aan de vereisten voldoen, zal de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken hun erkenning intrekken. Ook moeten de leveranciers voldoen aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) zal hierop toezien. Ook is van belang dat alle leveranciers het ISO27001-certificaat hebben. Daarmee voldoen ze aan de Europese eIDAS-vereisten.
Elke ondernemer die nu al een meerjarig abonnement heeft afgesloten bij een leverancier van eHerkenning voor een algemeen eHerkenningsmiddel kan dit bij zijn leverancier inwisselen voor een specifiek Belastingdienst eHerkenningsmiddel. De leverancier zal de ondernemer hiervoor een gepast aanbod doen.
Bron: MvF 10-07-2020

Als de Belastingdienst over een jaar eerst een navorderingsaanslag oplegt omdat ten onrechte een verlies was verrekend en de Belastingdienst geeft daarna pas een verliesherzieningsbeschikking af? Dan moet de Belastingdienst die navorderingsaanslag vernietigen.
Aan een bv wordt een definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2014 opgelegd naar een belastbare winst van € 214.904. Over 2015 geeft de bv een verlies aan in de aangifte. Daardoor vermindert de inspecteur de definitieve aanslag Vpb over 2014. Vervolgens corrigeert de inspecteur het verlies over 2015 en heeft de bv over 2015 een positief belastbaar bedrag. Hierna legt de inspecteur over 2014 een navorderingsaanslag op en wil daarmee de verliesverrekening terugdraaien. Tot slot heeft de inspecteur met dagtekening 28 januari 2020 een verliesherzieningsbeschikking over 2015 afgegeven. Hierin is staat dat het verlies over 2015 nihil is.
Bij Rechtbank Gelderland is het de vraag of de aanslagen Vpb 2014 rechtsgeldig zijn opgelegd. De rechtbank geeft aan de primitieve aanslag Vpb 2014 niet te willen vernietigen. De inspecteur heeft over 2014 geen verlies vastgesteld. Daarom is een aparte verliesherzieningsbeschikking voor de primitieve aanslag niet nodig. De primitieve aanslag over 2014 is correct opgelegd.
De navorderingsaanslag Vpb 2014 is opgelegd om een onjuiste verliesverrekening te corrigeren. De bv stelt dat de inspecteur geen aparte beschikking herziening verlies heeft genomen. Volgens de rechtbank moet de inspecteur bij een ten onrechte verrekend verlies, eerst een verliesherzieningsbeschikking afgeven. Daarna kan de inspecteur de navorderingsaanslag opleggen. De inspecteur heeft pas na het opleggen van de navorderingsaanslag een verliesherzieningsbeschikking genomen. Die volgorde is niet goed en moet leiden tot vernietiging van de navorderingsaanslag. Dit is alleen anders als de bv met de foute volgorde zou hebben ingestemd. Dat heeft de inspecteur niet aangetoond. De navorderingsaanslag 2014 moet worden vernietigd.
Bron: Rb. Gelderland 22-6-2020

Het aanvraagproces voor NOW is op de eerste dag zonder problemen verlopen. Om 16 uur waren bij UWV zo’n 5.520 aanvragen binnengekomen.
Werkgevers kunnen sinds 6 april 2020 9.00 uur ’s een aanvraag NOW 2.0 indienen. UWV spant zich tot het uiterste in om werkgevers zo snel mogelijk uit te betalen. Voor een snelle afhandeling is wel van belang dat werkgevers de aanvraag in één keer goed en volledig invullen. Om werkgevers daarbij te helpen is op de website van UWV een checklist te vinden met de benodigde gegevens. Met de rekenhulp omzetverlies kunnen werkgevers het percentage aan omzetverlies over een periode van vier maanden berekenen. Dit percentage moeten werkgevers opgeven bij de aanvraag. Deze rekenhulp is mede mogelijk gemaakt door SZW en UWV. Ook de medewerkers van Klant & Service zitten weer klaar om vragen van werkgevers te beantwoorden. Zij kregen tot nu toe zo’n 400 telefonische vragen.
Werkgevers kunnen NOW 2.0 aanvragen tot en met 31 augustus.
Bron: UWV.nl 06-07-2020

Flexwerkers, oproep- en uitzendkrachten met inkomstenverlies door corona krijgen twee weken langer de tijd om bij UWV een aanvraag te doen voor financiële tegemoetkoming. De TOFA wordt verlengd tot en met zondag 26 juli. Het aantal aanvragen staat nu op bijna 19.000. De verwachting is dat meer mensen van de regeling gebruik zouden kunnen maken.
Hoewel UWV heeft aangegeven de adviestool op www.uwv.nl/TOFA te gebruiken, komen er veel aanvragen binnen die niet aan de voorwaarden voldoen. Op dit moment wordt ruim de helft van de aanvragen afgewezen. Dit lijkt voornamelijk te komen doordat mensen te weinig salaris hebben ontvangen in februari of te veel in april en daarmee niet voldoen aan de voorwaarden.
De TOFA is bedoeld voor flexwerkers die in februari meer dan € 400 bruto (drempelbedrag) hadden en in april minimaal de helft daarvan zijn verloren. Daarbij was het brutoloon in april niet meer dan € 550. Zij kunnen in aanmerking komen voor een vaststaand eenmalige bruto tegemoetkoming van € 550 per maand voor de maanden maart, april en mei. De aanvrager mag in deze periode geen WW, bijstand, of andere socialezekerheidsregeling hebben ontvangen. Op www.uwv.nl/TOFA staat een volledig overzicht aan voorwaarden waaraan moet worden voldaan.
In Nederland werkten in 2019 ruim 800.000 flexwerkers. 545.000 van hen werkten als oproep- of invalkracht en 266.000 als uitzendkracht. De meeste flexwerkers (57%) hebben na ontslag recht op WW. Van de overige 43% zal ook een groot deel recht hebben op WW, bijvoorbeeld omdat zij meer dan zes maanden onafgebroken werken bij dezelfde werkgever, of daarvoor bij een andere werkgever hebben gewerkt.
Naar schatting komt maximaal één derde van de werknemers met een oproep- of uitzendcontract niet in aanmerking voor WW. Meer dan de helft (53%) daarvan zijn thuiswonende kinderen. Negen procent is student. Van de overige 38% heeft ongeveer een derde een huishoudinkomen van meer dan twee keer modaal.
Bron: Min. SZW 10-07-2020