De inkomsten uit eigen woning bestaan uit het eigenwoningforfait, verminderd met de rente die wordt betaald op de eigenwoningschuld. Fiscale partners kunnen de inkomsten uit de eigen woning onderling verdelen in iedere gewenste verhouding, mits bij beide partners gezamenlijk het totale bedrag van de inkomsten wordt aangegeven. 

Een belastingplichtige financierde zijn woning met een lening van zijn ouders. De lening had een looptijd van 30 jaar. De rente bedroeg 9% per jaar voor een periode van 15 jaar. Voor de lening waren geen zekerheden gesteld. Ten tijde van het afsluiten van de geldlening was een rente van 3% gebruikelijk voor een hypothecaire lening met een rentevaste periode van 15 jaar. Het ontbreken van zekerheid rechtvaardigt in het algemeen een hogere rente, ter compensatie van het risico dat de geldverstrekker loopt. De Belastingdienst corrigeerde de aangifte van de partner van de belastingplichtige, nadat de aanslag aan de belastingplichtige zelf was opgelegd conform de ingediende aangifte.

De rechtbank was van oordeel dat het risico dat de belastingplichtige de geldlening niet zou kunnen terugbetalen niet groot was. Daardoor was er geen reden voor een aanmerkelijk hogere rente dan gebruikelijk. Volgens de rechtbank hebben de ouders de geldlening onder de overeengekomen voorwaarden verstrekt vanwege de familierelatie. De inspecteur heeft, rekening houdend met het ontbreken van zekerheid, de rente op 4,5% gesteld als zijnde een zakelijk verantwoorde rente. De rechtbank vond dat een redelijk percentage. Omdat de aanslag van iedere partner afzonderlijk wordt vastgesteld, hoefde de Belastingdienst bij het vaststellen van de aanslag van de partner geen rekening te houden met het feit dat de aanslag van de belastingplichtige zonder correcties was vastgesteld.

In hoger beroep heeft Hof Den Haag zich bij het oordeel van de rechtbank aangesloten. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de belanghebbende ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20201111, 19/04204 | 25-06-2020

De arbeidsovereenkomst van een werknemer bevatte een verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden. Op overtreding van dit verbod stond een boete. In de arbeidsovereenkomst was vermeld dat overtreding van het verbod grond kon zijn voor ontslag op staande voet.

Ondanks het verbod verrichtte de werknemer tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid werkzaamheden voor een ander bedrijf. Dat was na een anonieme tip bevestigd door een bedrijfsrecherchebureau dat de werkgever had ingeschakeld. Enkele dagen daarvoor had de werknemer zullen starten met het verrichten van re-integratiewerkzaamheden. Dat ging niet door nadat de werknemer had meegedeeld dat zijn gezondheidssituatie was verslechterd en dat hij als gevolg van medicatiegebruik niet kon autorijden. Om die reden kon hij niet starten met zijn re-integratiewerkzaamheden. Voor de werkgever vormde het overtreden van het verbod op nevenwerkzaamheden aanleiding tot ontslag op staande voet.

In de procedure voor de kantonrechter, waarin de werknemer het gegeven ontslag bestreed, voerde de werknemer aan dat het een vriendendienst betrof. De kantonrechter was van oordeel dat de werknemer zijn werkgever een gegronde reden heeft gegeven voor het ontslag op staande voet. Het werd de werknemer aangerekend dat hij zich niet in staat achtte om lichte re-integratiewerkzaamheden gedurende twee uur per dag te verrichten, maar dat hij kennelijk wel in staat was om nevenwerkzaamheden te verrichten. De bedrijfsrechercheur heeft geconstateerd dat de werknemer lichamelijke werkzaamheden heeft verricht, zonder waarneembare lichamelijke beperkingen. De werknemer heeft ernstig verwijtbaar gehandeld. Dat het slechts om een vriendendienst ging, nam de verwijtbaarheid niet weg. Het ontslag op staande voet is rechtsgeldig gegeven, ondanks de ingrijpende gevolgen voor de werknemer. De kantonrechter vond een dienstverband van 22 jaar zonder problemen en de emotionele en financiële gevolgen voor de werknemer onvoldoende wegen om het ontslag ongedaan te maken.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20203507, 8479095 | 14-07-2020

Sinds 1 augustus kunnen werkenden en werkzoekenden in Nederland kosteloos een ontwikkeladvies aanvragen bij een gekwalificeerd loopbaanadviseur. Een ontwikkeladvies geeft zicht op de mogelijkheden die er zijn op de arbeidsmarkt. Mensen kunnen zich met een ontwikkeladvies beter voorbereiden op een overstap naar ander werk.

Onderdeel van een ontwikkeladvies is een ontwikkelplan, waarin acties staan om beter voorbereid te zijn op de toekomst. Iedereen tussen 18 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd kan gebruikmaken van deze mogelijkheid door zich aan te melden bij een loopbaanadviseur. De loopbaanadviseur vraagt subsidie aan en handelt de administratie af. Op www.hoewerktnederland.nl is meer informatie te vinden.

Met de mogelijkheid om kosteloos een ontwikkeladvies te volgen is het programma NL Leert Door van start gegaan. Dat programma helpt werkenden en werkzoekenden zich voor te bereiden op veranderingen op de arbeidsmarkt aan de hand van ontwikkeladviezen en online scholing.

Inmiddels is bekend geworden dat het aantal aanvragen het beschikbare budget voor 2020 heeft overschreven. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid lijkt niet genegen om het budget te verhogen. In 2021 is wel weer budget beschikbaar voor het volgen van ontwikkeladviezen.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 30-07-2020

Omdat een belastingaanslag niet werd betaald binnen de gestelde termijn, werd een aanmaning tot betaling aangemaakt. Daarbij werd een bedrag van € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Vervolgens werd een dwangbevel betekend. Daarbij werd € 53 aan betekeningskosten in rekening gebracht. Naar aanleiding van het dwangbevel werd door de belanghebbende, advocaat van beroep, bezwaar gemaakt. In reactie op het bezwaarschrift deelde de gemeentelijke invorderingsambtenaar mee dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen. Uit coulance was de invorderingsambtenaar bereid de kosten van het dwangbevel af te boeken. Een kantoorgenoot van de belanghebbende stelde zich als gemachtigde voor de belanghebbende en verzocht om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. De ambtenaar wees dat verzoek af.

In de procedure die daarop volgde, waren de rechtbank en Hof Arnhem-Leeuwarden van oordeel dat de inschakeling van professionele bijstand voor het schrijven van een tweede brief, waarin het door de belanghebbende opgestelde bezwaarschrift inhoudelijk werd herhaald, niet redelijk was. Het verzoek om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is terecht afgewezen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20205723, 19/01718 | 27-07-2020

Bezittingen en schulden en opbrengsten en uitgaven van een afgezonderd particulier vermogen (APV) worden voor de inkomstenbelasting toegerekend aan de persoon, die dat vermogen heeft afgezonderd. Na het overlijden van deze persoon wordt het APV toegerekend aan zijn erfgenamen. Deze toerekening is van toepassing op ieder afgezonderd vermogen waarmee meer dan bijkomstig een particulier belang wordt beoogd, tenzij de afzondering van vermogen heeft plaatsgevonden tegen uitreiking van aandelen of daarmee vergelijkbare rechten. Het APV wordt toegerekend aan de begunstigden als niet kan worden vastgesteld wie het vermogen heeft afgezonderd.

De toerekening van de bezittingen en schulden van een APV geldt ook voor de erfbelasting. De toerekening aan de erfgenamen na het overlijden van een erflater geldt als een erfrechtelijke verkrijging.

In een procedure voor de rechtbank was in geschil of een aanslag erfbelasting juist was. Het twistpunt was of de bezittingen en schulden van een stichting terecht aan het vermogen van de erflaatster en dus aan de nalatenschap zijn toegerekend. De rechtbank stelde vast dat de stichting al langere tijd niet meer fungeerde als een sociaal belang behartigende instelling. Het bestuur van de stichting bestond hoofdzakelijk uit familieleden van de erflaatster. De familie had zo de zeggenschap over de bezittingen van de stichting. De stichting was eigenaar van vier panden, die tegen niet-marktconforme huurprijzen werden verhuurd aan familieleden van de erflaatster. Zij stond in privé borg voor de hypotheken van de stichting. Feitelijk was tot het overlijden sprake van vermogen van de erflaatster. De rechtbank was van oordeel dat het vermogen van de stichting aan de erflaatster moest worden toegerekend. Dat betekende dat de aanslag erfbelasting correct was vastgesteld.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBDHA20207103, AWB – 18 _ 3930 | 14-07-2020

Volgens Rechtbank Noord-Nederland is er geen wettelijke verplichting voor burgers om bij verhuizing of wijziging van het toezendadres de Belastingdienst hiervan op de hoogte te stellen. De Belastingdienst kan immers een aanslag ook op een andere geschikte wijze bekendmaken.
Op 28 juni 2013 vertrekt een man naar Spanje. Op 4 januari 2017 komt de man, na een aantal jaar in Spanje te hebben gewoond, weer in Nederland wonen. De Belastingdienst heeft met dagtekening 2 april 2014 de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2011 vastgesteld. De Belastingdienst heeft de aanslag niet naar de man kunnen verzenden, omdat het adres niet bekend was bij de Belastingdienst. In 2017 heeft de man een dwangbevel ontvangen, waarna hij bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag. De inspecteur heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar vanwege termijnoverschrijding.
In geschil bij Rechtbank Noord-Nederland is de ontvankelijkheid van het bezwaar en de vraag of de aanslag en boetebeschikking rechtsgeldig zijn vastgesteld. De rechtbank overweegt dat de termijn om bezwaar te maken later is begonnen dan de dagtekening van het aanslagbiljet. Het aanslagbiljet is namelijk niet rechtsgeldig bekendgemaakt. De termijn begint te lopen na ontvangst van het aanslagbiljet. De belastingplichtige heeft echter nooit een aanslagbiljet ontvangen. Omdat de inspecteur de aanslag wel al heeft vastgesteld, is het bezwaar niet prematuur en toch ontvankelijk.
Volgens de inspecteur had de man de Belastingdienst op de hoogte moeten brengen van zijn verhuizing. Zo kan de Belastingdienst het aanslagbiljet op de juiste wijze bekendmaken. Zo staat het volgens de rechter niet in de wet. Als de Belastingdienst een aanslag of besluit niet naar de man kan verzenden, moet de Belastingdienst onderzoeken hoe de aanslag wel op de juiste wijze aan de belastingplichtige bekend kan worden gemaakt.
Een dagtekening op een aanslag zegt nog niets over de tijdige vaststelling van de aanslag. Een aanslag moet ook op de voorgeschreven wijze aan belastingplichtige bekend worden gemaakt. De aanslag over 2011 en de boetebeschikking zijn niet voor het vervallen van de aanslagtermijn rechtsgeldig bekendgemaakt. De rechtbank vernietigt de aanslag en de boetebeschikking.
Bron: Rb. Noord-Nederland 16-07-2020

MKB-ondernemingen die willen investeren in de kennis, groei en ontwikkeling van hun personeel, kunnen de subsidie Stimuleringsregeling leren en ontwikkelen in het mkb aanvragen (SLIM-subsidie).
Ondernemingen die voldoen aan de EU-definitie van een middelgrote (

Volgens het hof mag over een begaan verzuim en het overtreden voorschrift geen misverstand bestaan. Het moet namelijk een belanghebbende uiterlijk op het moment dat de inspecteur hem een boete oplegt, duidelijk zijn wat belanghebbende wordt verweten en waartegen belanghebbende zich moet verdedigen.
Een CV exploiteert een uitzendbureau. Op de balansen bij de aangiften vennootschapsbelasting staan telkens behoorlijke balansschulden aan omzetbelasting. Na ontvangen signalen heeft de inspecteur naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Hij heeft tevens verzuimboetes van 10% opgelegd.
Bij Hof Den Bosch is in geschil of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Ook is de vraag of de inspecteur de verzuimboetes terecht heeft opgelegd. Volgens de CV heeft de vorige boekhouder fouten gemaakt. Daardoor waren bedragen dubbel aangegeven of dubbel betaald. De boekhouder heeft volgens de CV bovendien zonder toestemming suppleties ingediend. Het hof leidt echter uit de stukken af dat de boekhouder destijds gerechtigd was om de aangiften omzetbelasting in te dienen en namens de CV suppleties omzetbelasting te doen. Het hof is verder van mening dat de CV haar stellingen niet heeft onderbouwd. De CV had herziene jaarrekeningen of anderszins cijfermateriaal kunnen overleggen, maar dat heeft ze niet gedaan.
Het hof is van oordeel dat evenmin sprake is van schending van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Zodra bij de CV bekend is dat over een bepaald jaar te weinig omzetbelasting is betaald, moet de CV alsnog de juiste en volledige gegevens verstrekken door een suppletieaangifte. Van schending van het verdedigingsbeginsel is ook geen sprake, omdat de inspecteur de CV voldoende mogelijkheden heeft gegeven haar standpunt over de naheffing kenbaar te maken. Volgens het hof strekt het verdedigingsbeginsel niet verder dan dat een belanghebbende bij een besluit zijn opmerkingen daarover aan het bestuursorgaan kenbaar moet kunnen maken.
De verzuimboetes worden door het hof wel vernietigd. De inspecteur heeft voor de motivering van het begane verzuim verwezen naar art. 67c AWR. Hierin is echter een ander verzuim vermeld dan het verzuim dat de CV heeft begaan. Volgens het hof mag over het begane verzuim en het overtreden voorschrift geen misverstand mogelijk zijn. Uiterlijk op het moment van de boeteoplegging moet het een belanghebbende duidelijk zijn welk verwijt de inspecteur hem maakt en dus tegen welk verwijt hij zich moet verweren.
Bron: Hof Den Bosch 16-07-2020

Het vertrouwen van ondernemers is aan het begin van het derde kwartaal van 2020 sterk toegenomen tot -19,3, tegen -37,2 in het tweede kwartaal. Dit blijkt uit de Conjunctuurenquête Nederland op basis van gegevens die zijn verzameld in juli 2020.
Het ondernemersvertrouwen is de stemmingsindicator van niet-financiële bedrijven met minimaal vijf werkzame personen. Het vertrouwen bereikte in het tweede kwartaal van 2020 door de coronacrisis het dieptepunt sinds de start van de meting eind 2008. In het derde kwartaal is het vertrouwen hersteld tot een niveau van -19,3, wat nog altijd historisch laag is. Wel is de toename van 17,9 de grootste ooit gemeten.
Ten opzichte van het vorige kwartaal is het ondernemersvertrouwen in elke bedrijfstak toegenomen. Op de detailhandel na blijft het sentiment echter nog steeds negatief. Het vertrouwen is vanwege verbeterde omzetverwachtingen het sterkst toegenomen bij de autohandel en –reparatie. Ook in de horeca is de stemmingsindicator sterk verbeterd, maar zijn ondernemers nog altijd het meest negatief. Per saldo noteerde 90% van de ondernemers in deze bedrijfstak een omzetdaling in het tweede kwartaal ten opzichte van een kwartaal eerder.
Een positieve uitzondering is de detailhandel, waar het vertrouwenscijfer op positief uitkomt. Dit is de enige bedrijfstak waar de positief gestemde ondernemer de overhand heeft. De grootste bijdrage hieraan levert de omzetverwachting. Per saldo verwacht 16,1% van de ondernemers in de detailhandel een omzetstijging.
Bijna de helft van de ondernemers heeft het eerste halfjaar van 2020 afgesloten met winst. 27% van de ondernemers noteert een negatief bedrijfsresultaat en 18% geeft aan geen noemenswaardige winst of verlies gemaakt te hebben. Ruim 41%van de bedrijven met 5 tot 20 werkzame personen geeft aan winst gemaakt te hebben. Bij grotere bedrijven ligt dit percentage hoger.
In de horeca en de sector cultuur, sport en recreatie zijn veel ondernemers door de coronacrisis in de rode cijfers beland. Door de coronamaatregelen viel een groot deel van de omzet bij deze bedrijven weg. Van de ondernemers in de cultuur, sport en recreatie noteerde slechts 4% een positief bedrijfsresultaat in het eerste halfjaar en zag 78% de cijfers in het rood lopen. In de horeca schreef 7% van de ondernemers zwarte cijfers en leed 77% verlies. Deze bedrijven kunnen gebruik maken van tijdelijke financiële regelingen van de overheid om de pijn te verzachten.
In de bouw zijn de meeste bedrijven winstgevend geweest in het eerste halfjaar. Door de lange doorlooptijden in de bouw kan deze sector pas later in de conjunctuurcyclus te maken krijgen met de effecten van een crisis.
De coronacrisis heeft grote invloed op de investeringen bij een deel van de bedrijven. Ruim 43% van de ondernemers geeft aan dat geplande investeringen langzamer doorgevoerd of gestart zijn, stil liggen of geheel geschrapt zijn. Ook is er een groep ondernemers (11%) die investeringen sneller doorvoeren, eerder starten of die ongepland zijn gaan investeren. Van de ondernemers meldt 46% dat de coronacrisis geen effect heeft op de investeringen, of dat überhaupt geen investeringen waren gepland.
De conjunctuurenquête is een samenwerking van VNO-NCW, MKB-Nederland, het CBS, de Kamers van Koophandel en Economisch Instituut voor de Bouw.
Bron: ondernemersplein.kvk.nl 13-08-2020

Om van de inkeerregeling gebruik te kunnen maken, moet de belastingplichtige tijdig openheid van zaken geven. Dat doet hij niet als hij eerst ontkent rekeninghouder te zijn en pas na 16 jaar het tegendeel opbiecht. Heeft de Belastingdienst navorderingsaanslagen opgelegd en dwangbevelen uitgevaardigd en heeft de Hoge Raad de aanslagen beoordeeld, dan kan men de dwangbevelen niet meer met succes bij de civiele rechter bestrijden.
In oktober 2000 ontvangt de fiscus informatie dat een echtpaar rekeningen bij een Luxemburgse bank heeft. De echtgenoten hebben deze rekeningen nooit opgegeven in hun belastingaangiften. In januari 2002 vraagt de Belastingdienst de man om nadere informatie. De man ontkent buitenlandse bankrekeningen te hebben. De inspecteur is niet overtuigd en legt de man een groot aantal navorderingsaanslagen op. De man start een uitgebreide beroepsprocedure tot aan de hoogste instantie. Hoewel de belastingrechter de aanslagen verlaagt en diverse boetes vernietigt, blijven er navorderingsaanslagen openstaan. Omdat de man deze aanslagen niet betaalt, vaardigt de ontvanger van de belastingen dwangbevelen uit.
Vervolgens gaat de man in beroep tegen de dwangbevelen bij Rechtbank Limburg. Hij begint met de stelling dat de inspecteur de aanslagen op een te hoog bedrag heeft gesteld. De civiele rechter wijst hem echter erop dat de procedures over de heffing al gevoerd zijn. In zo’n geval is het in beginsel niet mogelijk om dan ook nog eens een procedure in de sfeer van de inning te voeren.
Ten tweede betoogt de man dat op deze bepaling een uitzondering geldt omdat hij gebruik heeft gemaakt van de inkeerregeling. De rechtbank wijst dit standpunt af. De man heeft namelijk pas in oktober 2018 toegegeven dat hij houder was van buitenlandse bankrekeningen. Hij is daardoor veel te laat met het verschaffen van informatie om als inkeerder te kwalificeren. De civiele rechter verklaart het beroep van de man ongegrond.
Bron: Rb. Limburg 29-07-2020