Op 30 januari 2020 is het UWV-rapport over beveiligingsberoepen gepubliceerd. Hieruit blijkt dat het personeelstekort in de beveiliging in korte tijd flink is opgelopen. Het gaat om functies als objectbeveiliger, buitengewoon opsporingsambtenaar, surveillant en verkeersregelaar. Omdat weinig mensen kiezen voor een baan in de beveiliging, proberen werkgevers personeel aan zich te binden met scholing en gunstigere contracten.
Het aantal vacatures voor beveiligingsfuncties stijgt al jaren. De personeelstekorten ontstonden echter pas in 2018. Vooral werkgevers in het midden en zuiden van Nederland hebben moeite om hun vacatures te vervullen. Ruim de helft van de beveiligingsbedrijven ervaart inmiddels problemen als gevolg van de krapte op de arbeidsmarkt. Momenteel werken ongeveer 64 duizend mensen in een beveiligingsberoep.
Er zijn diverse oorzaken voor het personeelstekort in beveiligingsberoepen. Allereerst zijn er te weinig gediplomeerde beveiligers. Voor kandidaten die wel beschikbaar zijn, moeten werkgevers concurreren met andere veiligheidssectoren, zoals politie en defensie. Ook speelt de vergrijzing van de beroepsgroep een rol, waardoor veel werknemers binnen nu en een paar jaar stoppen met werken.
De functie-eisen voor beveiligingsberoepen veranderen. Er worden aanvullende vaardigheden gevraagd. Zo worden beveiligingstaken steeds vaker gecombineerd met bijvoorbeeld receptiewerkzaamheden. Dat vraagt om een servicegerichte houding. Ook beheersing van de Engelse taal en digitale vaardigheden worden belangrijker.
De personeelstekorten zorgen langzaam maar zeker voor een verschuiving van het type arbeidscontract. Nog altijd heeft een derde van de werknemers een flexibel contract, maar er worden ook steeds meer vaste contracten aangeboden. Het aantal oproepcontracten neemt af en de omvang van het aantal uren neemt toe. Inmiddels werkt bijna 60% van het beveiligingspersoneel voltijds.
Door de personeelstekorten ontstaan er baankansen voor mensen die interesse hebben in beveiligingsberoepen. Bedrijven zetten zich steeds vaker in om zij-instromers op te leiden. Afhankelijk van het beroep varieert het instroomniveau en de opleidingsduur. UWV organiseert samen met opleiders en werkgevers trajecten om mensen op te leiden voor beveiligingsberoepen. Een voorbeeld is de samenwerking van UWV met Security Professionals.
Bron: UWV.nl, 30-01-2020

Als een stichting of een vereniging met een onderneming minder dan vijf jaar bestaat, is zij in principe alleen vrijgesteld van vennootschapsbelasting als haar winst € 15.000 of minder bedraagt.
Normaal gesproken zijn stichtingen en verenigingen alleen vennootschapsbelastingplichtig als en voor zover zij een onderneming drijven. En zelfs dan kan een vrijstelling gelden als haar winst laag genoeg is. Dit is het geval als:

de winst in het desbetreffende kalenderjaar maximaal € 15.000 bedraagt; of
het totaal aan winsten over het desbetreffende kalenderjaar en de voorafgaande vier jaren in totaal hoogstens € 75.000 bedraagt. Lijdt de stichting of de vereniging in enig jaar een verlies, dan telt dat als een jaarwinst van nihil.

Deze vrijstelling geldt overigens niet voor stichtingen en verenigingen die de inkomensvoorziening van (ex-)werknemers en dergelijke verzorgen.
Voor Hof Arnhem-Leeuwarden was het de vraag hoe de toets voor de winstvrijstelling uitpakt als het desbetreffende lichaam minder dan vijf jaar oud is. Een vereniging is op 22 december 2009 opgericht. Deze vereniging verricht ook commerciële activiteiten en drijft zodoende een onderneming. De vereniging wil over het jaar 2012 de vrijstelling toepassen, maar haar resultaat over dat jaar is € 31.414. Het totale resultaat van de jaren 2009 tot en met 2012 bedraagt echter slechts € 69.731. De vereniging meent daarom dat zij voldoet aan de tweede winstgrens van € 75.000. Toch denkt de inspecteur daar anders over. Hij stelt dat de tweede winstgrens pro rata moet worden berekend omdat de vereniging nog geen vijf jaar bestaat. Hij komt dan uit op een winstplafond van 3/5 x € 75.000 = € 45.000. De vereniging gaat over deze grens.
Eerst oordeelt Rechtbank Gelderland dat de € 75.000-grens absoluut is. Nu de vereniging onder deze absolute grens blijft, is zij dus in 2012 vrijgesteld, aldus de rechtbank. Maar in hoger beroep komt het hof tot een ander oordeel. Het hof is in zekere zin zelfs nog strenger dan de fiscus. Volgens het hof geldt namelijk de € 75.000-grens niet omdat de vereniging nog geen vijf jaar oud is. Het hof ziet de pro-rata-benadering alleen maar als een tegemoetkoming van de inspecteur. Nu de vereniging niet voldoet aan de voorwaarden voor deze tegemoetkoming en evenmin aan de eerste grens, is de vrijstelling niet van toepassing.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 21-01-2020

Kersverse ouders kunnen vanaf de zomer 2020 een partnerverlof aanvragen. Voor werkgevers is er vanaf april 2020 een compensatie voor de transitievergoeding bij ontslag. Beide regelingen worden uitgevoerd door UWV. Hiervoor is ruim 1,6 miljard extra gereserveerd. Aankomend jaar nemen de kosten voor werkloosheidsuitkeringen flink af naar 3,5 miljard. Dit blijkt uit de op 28 januari 2020 gepubliceerde Januarinota.
UWV presenteert in de Januarinota de verwachte financiële ontwikkelingen voor 2020. Aankomend jaar reserveert UWV ruim 1,6 miljard voor twee nieuwe regelingen: 65 miljoen voor het partnerverlof en ruim 1 miljard voor compensatie werkgevers. Daarnaast zorgt UWV voor een uitkering bij werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. Naar verwachting stijgen de uitkeringslasten bij UWV met 502 miljoen naar in totaal 20,4 miljard. Dit komt voornamelijk omdat de uitkeringen worden geïndexeerd.
Sinds 1 januari 2019 krijgen partners na de komst van een baby maximaal vijf dagen betaald verlof. Dat wordt geregeld in de Wet Invoering Extra Geboorteverlof (WIEG). Vanaf 1 juli 2020 hebben partners ook recht op maximaal vijf weken extra verlof tegen 70% van het (maximum) dagloon. Voor 2020 wordt verwacht dat 36.000 partners een aanvraag indienen. Er wordt dan € 65 miljoen aan partnerverlof betaald. Daarna worden 95.000 aanvragen per jaar verwacht voor € 173 miljoen.
Werkgevers krijgen vanaf 1 april 2020 een compensatie voor de transitievergoeding die zij aan werknemers moeten betalen van wie het dienstverband is geëindigd na langdurige arbeidsongeschiktheid. Deze compensatie kent een terugwerkende kracht tot 1 juli 2015. UWV rekent voor 2020 op een bedrag van ruim 1 miljard. Over 2015 tot 2020 worden ruim 66.000 compensaties verwacht van ruim € 900 miljoen. Vanaf 2020 is de verwachting jaarlijks 17.000 compensaties uit te keren van € 175 miljoen.
Het bedrag aan WW-uitkeringen daalt van 4,1 miljard in 2018, naar 3,7 miljard in 2019 en komt in 2020 naar verwachting uit op 3,5 miljard. Dit komt omdat de duur van de WW steeds korter wordt. Mensen hebben nu recht op maximaal 24 maanden WW.
De uitkeringslasten voor arbeidsongeschiktheid nemen toe van € 12,9 miljard in 2019 naar € 13,4 miljard in 2020. Dit komt omdat de instroom in de WIA in 2020 toeneemt met twee procent. Deze stijging wordt vooral verwacht bij mensen in de leeftijdscategorie van 60 jaar en ouder. Het aantal werkende 60-plussers neemt toe en heeft een hogere instroomkans vanwege een groter risico op gezondheidsproblemen.
Bron: UWV.nl, 28-01-2020

Blijkt er een nieuwe erfgenaam te zijn, dan mag de inspecteur de aanslagen erfbelasting van de eerder bekende erfgenamen verlagen. De kersverse erfgenaam kan dan echter wel een navorderingsaanslag erfbelasting verwachten.
Een man, die in het jaar 2008 komt te overlijden, heeft twee erfgenamen. Op 15 januari 2014 constateert Rechtbank Amsterdam dat de erflater ook nog de verwekker van een buitenechtelijke zoon was. De zoon is daardoor eveneens erfgenaam van de erflater. De andere twee erfgenamen vroegen de Belastingdienst om hun aanslagen erfbelasting te verminderen. De inspecteur honoreerde dat verzoek op 28 juni 2016. Vervolgens legde hij diezelfde dag een navorderingsaanslag erfbelasting op van € 286.416 aan de zoon. Volgens de zoon is deze aanslag te laat opgelegd. Tussen het overlijden van de erflater en het opleggen van de navorderingaanslag is immers meer dan zes jaar verstreken.
Rechtbank Noord-Holland redeneert dat de Belastingdienst in principe erfbelasting mag navorderen als te weinig erfbelasting is geheven als gevolg van een teruggaaf. De teruggaaf kan ook ten goede komen aan een ander dan de belastingplichtige. Op deze regels bestaan wel uitzonderingen. Maar de situatie van de zoon behoort niet tot deze uitzonderingen. Bovendien bestaat een causaal verband tussen de vermindering van de aanslagen van de eerder bekende erfgenamen en de navordering bij de zoon. Dat betekent overigens niet dat het bedrag van de navorderingsaanslag hooguit gelijk is aan het totaal waarmee de oude aanslagen zijn verminderd.
Verder meent de rechtbank dat de inspecteur niet in verzuim is geweest. Hij kon immers niet eerder weten dat de zoon ook erfgenaam van de erflater was. Daarom stelt de rechtbank dat de navorderingstermijn van vijf jaar is ingegaan op 29 juni 2016. De navorderingsaanslag is dus tijdig opgelegd.
Bron: Rb. Noord-Holland 14-11-2019 (gepubl. 03-02-2020)

De Belastingdienst wil kleine ondernemers goed ondersteunen bij het tijdig en veilig doen van hun loonaangifte. Daarom krijgen ongeveer 24.000 ondernemers, die hun laatste loonaangifte via het oude portaal voor ondernemers hebben gedaan, voor het indienen van hun loonaangifte uitstel tot 1 juli 2020. Dit vanwege het nieuwe inlogmiddel eHerkenning.
Het uitstel geldt voor ondernemers die overstappen naar Mijn Belastingdienst Zakelijk en daarvoor eHerkenning moeten aanschaffen, maar ook voor ondernemers die voortaan bijvoorbeeld een fiscaal dienstverlener of marktsoftware inzetten om aangifte te doen. Het gaat om ongeveer 24.000 ondernemers. Het overgrote deel van de 2,2 miljoen ondernemers besteedt het doen van hun belastingzaken uit of gebruikt hiervoor administratiesoftware. Dit geldt ook voor eenmanszaken; zij kunnen blijven inloggen met DigiD.
Het uitstel wordt door de Belastingdienst automatisch verleend. Ondernemers die dit aangaat ontvangen hierover binnenkort een brief.
De Rijksoverheid heeft eHerkenning ontwikkeld om de betrouwbaarheid en veiligheid van de gegevensuitwisseling tussen het bedrijfsleven en (semi)overheidsorganisaties te vergroten en is sinds 1 januari verplicht. In de praktijk blijkt dat nog niet alle kleine ondernemers hier gebruik van kunnen maken.
Vennootschapsbelasting
Voor de aangifte vennootschapsbelasting die uiterlijk 31 mei binnen moet zijn, geldt overigens de gebruikelijke werkwijze voor het aanvragen van uitstel van 5 maanden. Meer informatie is te vinden op de website van Belastingdienst.
Meer informatie: Belastingdienst.nl 31-01-2020

Een dga wil zijn vordering op zijn vennootschap afwaarderen omdat de bedrijfswaarde van die vennootschap is gedaald. In dat geval moet hij eerst aannemelijk maken dat die bedrijfswaarde inderdaad zo laag is als hij stelt. Anders komt men niet eens toe aan een discussie over de zakelijkheid van de lening.
Twee echtgenoten bezitten ieder 50% in de aandelen van een Limited (Ltd.). Zij zijn beiden eveneens directeur van die vennootschap. Het echtpaar verstrekt in de jaren 2008 tot en met 2011 gelden aan deze Ltd. De echtgenoten willen hun vorderingen op de Ltd. in hun aangiften inkomstenbelasting 2011 afwaarderen met 25%. De inspecteur accepteert deze afwaardering niet, omdat hij meent dat het een schijnlening is. Als de echtgenoten echter in beroep gaan, oordeelt Hof Amsterdam dat het hier niet om een schijnlening gaat.
Dat sprake is van een reële lening, maakt nog niet dat het echtpaar fiscaal kan afwaarderen. De fiscus stelt namelijk ook dat de lening onzakelijk is en dat de afwaardering voorbarig is. Uiteindelijk komt het hof niet eens toe aan de vraag of de lening zakelijk is. Het echtpaar stelt namelijk dat afwaardering nodig is vanwege een daling van de bedrijfswaarde van de Ltd. De echtgenoten maken echter niet aannemelijk dat de waardedaling op 31 december 2011 al heeft plaatsgevonden. Zo heeft het echtpaar in 2012 nog voldoende kansen gezien om een investering in vastgoed te rechtvaardigen. En de recessie waarop de echtgenoten wijzen, vond pas plaats in 2014. Het hof verklaart daarom het hoger beroep van het echtpaar ongegrond.
Bron: Hof Amsterdam 07-01-2020

Voor het opzettelijk indienen van een onjuiste of onvolledige belastingaangifte kan men strafrechtelijk vervolgd worden. Maar dan moet de pleger wel aangifteplichtig of de vertegenwoordiger van een aangifteplichtige zijn, aldus de Hoge Raad.
Een man werkt als administrateur voor de eenmanszaak van zijn echtgenote. Tot zijn werkzaamheden behoort het indienen van de aangiftes omzetbelasting. De Belastingdienst meent dat in de aangiftes te veel voorbelasting is afgetrokken Het Openbaar Ministerie (OM) beschuldigt de man van het opzettelijk indienen van een onjuiste of onvolledige aangifte. Bij de omschrijving van dit strafbare feit gaat het om een aangifte die bij de belastingwet is voorzien. Dat laatste betekent volgens de Hoge Raad dat alleen de aangifteplichtige of zijn vertegenwoordiger aangiftefraude kan plegen. Omdat de verdachte alleen maar de administrateur van de eenmanszaak is, spreekt de Hoge Raad hem vrij van het ten laste gelegde feit.
Volgens de Hoge Raad kan een niet-aangifteplichtige wel te maken krijgen met strafvervolging als hij anders dan als pleger betrokken is bij aangiftefraude. Maar dan moet het OM hem een ander strafbaar feit ten laste leggen. Dat strafbare feit is valsheid in geschrifte.
Bron: Hoge Raad 28-01-2020

Een rechtspersoon die ervoor kiest om maar één bevoegd bestuurder te hebben, wordt geacht te weten wat haar bestuurder weet. Zelfs als deze bestuurder kwaadwillend is. Daarom gaat de verjaringstermijn voor rechtsvorderingen niet pas in bij het aantreden van een nieuwe, goedwillende bestuurder.
Een bestuurder van een stichting sluit samen met zijn echtgenote op 29 april 2013 een vaststellingsovereenkomst (VSO) met de inspecteur. In de VSO belooft hij de Belastingdienst een bedrag van € 50.000 te betalen. De fiscus ontvangt dit bedrag nog dezelfde dag. Het geldbedrag is afkomstig van een rekening van de stichting. Op 18 oktober 2017 vindt bij de stichting een wisseling van bestuurder plaats. Onder dit nieuwe bestuur vordert de stichting op 14 januari 2019 het bedrag van € 50.000 terug van de ontvanger. De stichting meent namelijk dat deze betaling onverschuldigd heeft plaatsgevonden. Tussen de stichting en de Belastingdienst bestond immers geen rechtsverhouding. De stichting neemt als subsidiaire standpunt in dat de ontvanger zich met de betaling ongerechtvaardigd heeft verrijkt. Meer subsidiair vordert de stichting de vernietiging van de betaling.
De ontvanger van de belastingen meent echter dat alle eventuele rechtsvorderingen van de stichting zijn verjaard. Als een onverschuldigde betaling of een ongerechtvaardigde verrijking de grond is van de rechtsvordering, geldt namelijk een verjaringstermijn van vijf jaar. Een rechtsvordering op grond van een te vernietigen betaling verjaart zelfs al na drie jaar. De fiscus gaat er daarbij van uit dat de verjaringstermijn is ingegaan op 30 april 2013. Maar de stichting werpt tegen dat de verjaringstermijnen pas is ingegaan op 18 oktober 2017. Op die datum is immers de nieuwe bestuurder aangetreden.
De rechtbank oordeelt dat de verjaringstermijn is gestart op 30 april 2013. De dag daarvoor was de toenmalige bestuurder van de stichting op de hoogte van de betaling. Deze bewustheid moet men toerekenen aan de stichting. Dat de oud-bestuurder kwaadwillend was en zijn eigen belangen diende, komt voor rekening en risico van de stichting. Het was immers haar eigen keuze om maar één zelfstandig bevoegde bestuurder te hebben. De rechtbank constateert dat alle eventuele rechtsvorderingen van de stichting zijn verjaard. Daarom wijst de rechter deze vorderingen af.
Bron: Rb. Rotterdam 22-01-2020 (gepubl. 28-01-2020

Op vrijdag 31 januari 2020 om 23.00 uur Britse tijd zal het Verenigd Koninkrijk formeel geen deel meer uit maken van de Europese Unie. De periode tot 31 december 2020 is een overgangsperiode waarin weinig veranderd.
Tijdens de overgangsperiode blijven de EU-regels en wetten voor het Verenigd Koninkrijk (VK) van kracht. Deze overgangsperiode kan zo nodig eenmalig met twee jaar worden verlengd tot en met 31 december 2022. De EU en het VK gebruiken de overgangsperiode om te onderhandelen over de toekomstige relatie, waaronder een handelsverdrag. Lukt dit niet, dan bestaat alsnog de kans dat er per 1 januari 2021 een no deal-Brexit komt.
Vanaf 2021, na de overgangsperiode, komen er douaneprocedures. Hoe die er precies uitzien is mede afhankelijk van de te voeren onderhandelingen.
Ondernemers wordt geadviseerd de Brexit Impact Scan nogmaals uit te voeren. Deze zal continue worden aangevuld met nieuwe informatie. Veel informatie is ook te vinden op hulpbijBrexit.nl, een initiatief van VNO-NCW, MKB-Nederland en de Rijksoverheid. Het Brexit Loket van de Rijksoverheid geeft ook informatie voor particulieren.
https://www.brexitloket.nl/impactscan

https://www.brexitloket.nl/

Als voormalig geregistreerd partners hun afspraken over alimentatie niet schriftelijk vastleggen en zij die afspraken ook niet op een andere manier kunnen onderbouwen, dan zijn de betaalde bedragen niet aftrekbaar. Ook niet als de betalende partner niet aannemelijk maken dat de betaalde bedragen waren bedoeld als alimentatie.
Twee partners gaan in 2004 een geregistreerd partnerschap aan. In 2014 besluiten de man en zijn partner dit geregistreerd partnerschap te beëindigen. De ex-partners hebben in de ‘Vaststellingsovereenkomst ontbinding geregistreerd partnerschap’ belangrijke afspraken vastgelegd. Over alimentatie is in de overeenkomst opgenomen dat beide partijen kunnen voorzien in hun onderhoud. Beide ex-partners doen daarom afstand van hun recht om een bijdrage in de kosten voor levensonderhoud op te eisen. In de aangifte inkomstenbelasting 2016 neemt de man desondanks bedragen op als betaalde alimentatie, waaronder de aan de bank voor de vrouw betaalde rente.
Omdat zijn ex-partner financieel niet meer rond kon komen, moest de man wel bijdragen in het levensonderhoud van zijn ex-partner. Daarom heeft de man de door de vrouw verschuldigde hypotheekrente aan de bank betaald. De man vindt dat de betaalde bedragen aftrekbare onderhoudsverplichtingen zijn.
De rechtbank oordeelt dat de afspraak waaruit volgt dat de man verplicht is om aan zijn ex-partner alimentatie te betalen niet schriftelijk is vastgelegd of op andere wijze onderbouwd. Ook heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat de door hem in aftrek gebrachte bedragen waren bedoeld als partneralimentatie. De rechtbank is van mening dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat de betaling aan zijn ex een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting is. De man kan daarom de betalingen niet op zijn inkomen in aftrek brengen.
Bron: Rb. Den Haag 15-10-2019, nr. AWB – 19 _ 3169, (gepubl. 21-1-2020)