Na een NVWA-controle legde RVO.nl mestboetes met een totaalbedrag van bijna € 44.000 op aan een melkveehouder. De boetes hadden betrekking op overschrijding van gebruiksnormen, het niet voldoen aan de eigen mestverwerkingsplicht en de mestverwerkingsplicht in het kader van de Verantwoorde Groei Melkveehouderij, het niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie en het niet naar waarheid verstrekken van de gevraagde gegevens in het jaar 2016. De opgelegde boetes waren met name terug te voeren op de afvoer van één vracht dikke fractie na mestscheiding (mestcode 13) op 15 december 2016. RVO.nl betwistte niet dat op die dag mest was afgevoerd, maar had deze vracht buiten beschouwing gelaten omdat sprake zou zijn van onaannemelijk hoge stikstof- en fosfaatgehaltes en een onaannemelijk hoog percentage droge stof. Er zou 36 ton dikke fractie zijn afgevoerd met 15,5 kg fosfaat per ton en 33,61 kg stikstof per ton. Ter vergelijking: forfaitair bevat deze dikke fractie 9,8 kg fosfaat en 16,9 kg stikstof per ton.

De rechtbank oordeelde dat RVO.nl terecht heeft gesteld dat de fosfaat- en stikstofgehaltes, die de afgevoerde dikke fractie zou bevatten, niet konden passen bij de gehalten van de rundveedrijfmest, die de mestscheider was ingegaan. Ook werd het de melkveehouder aangerekend dat hij niet beschikte over een sluitende administratie betreffende de mestscheiding. Daardoor kon de (on)juistheid van de gehaltes van de afgevoerde mest niet worden geverifieerd. De melkveehouder slaagde er niet in te bewijzen dat de hoge gehalten waren ontstaan door nadroging van de mest, zoals hij stelde. Wel mocht RVO.nl de betwistte vracht niet geheel schrappen. Zij had moeten vaststellen wat de werkelijke situatie was, zeker nu zij niet betwistte, dat op die dag een vracht mest was afgevoerd. De melkveehouder had terecht gesteld dat het uiterst onaannemelijk was dat deze dikke fractie helemaal geen fosfaat of stikstof bevatte. De rechtbank droeg RVO.nl op hierover een standpunt in te nemen en hield iedere verdere beslissing aan.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | 08-12-2021

Bedrijven met een fosfaatoverschot moeten, afhankelijk van de regio en behoudens enkele vrijstellingen, een deel van dit overschot laten verwerken. Daarbij bestaat ook de mogelijkheid om de mestverwerkingsplicht over te dragen aan of over te nemen van een ander bedrijf door het sluiten van een vervangende verwerkingsovereenkomst (VVO). Deze overeenkomst dient uiterlijk 31 december 2021 gemeld te worden bij de RVO.nl. Beide partijen dienen daarvoor de overeenkomst middels eHerkenning te ondertekenen. Het is raadzaam om nu te bepalen of u aan de verwerkingsplicht heeft voldaan of dat er nog een VVO moet worden afgesloten.

Bij het maken van de berekening in hoeverre aan de verwerkingsplicht is voldaan, is het belangrijk goed te kijken of de geregistreerde verwerkte hoeveelheid fosfaat reëel en aannemelijk is. Met name bij de afvoer van de dikke fractie na mestscheiding komen in de praktijk nogal eens gehalten voor die niet realistisch zijn en tot bijstelling door RVO.nl leiden. Dat de hoge gehalten blijken uit een analyseverslag is zonder een aannemelijke verklaring niet relevant.

Er kan geen VVO worden afgesloten in het geval het ene bedrijf voor meer dan de helft dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, van kippen of kalkoenen produceert en het andere bedrijf voor meer dan de helft dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, van één of meer andere diersoorten produceert.

Bron: Overig | publicatie | 08-12-2021

In reactie op een tweetal moties van de Tweede Kamer stuurt de staatssecretaris van SZW een overzicht met mogelijkheden voor een structurele crisisregeling ter ondersteuning van werkgevers bij het betalen van loonkosten. Anders dan de NOW zou een structurele regeling meer ruimte moeten beiden voor maatwerk en prikkels. De staatssecretaris benadrukt dat besluitvorming over een structurele regeling aan het nieuwe kabinet wordt overgelaten. In zijn brief aan de Kamer beschrijft de staatssecretaris drie mogelijke varianten. Een structurele crisisregeling heeft als doel het behoud van werkgelegenheid door werkgevers te ondersteunen bij het betalen van de loonkosten bij calamiteiten, die niet onder het regulier bedrijfsrisico vallen. Dat betekent dat situaties die tot het reguliere ondernemersrisico horen niet in aanmerking komen voor een structurele crisisregeling. Risico’s, die redelijkerwijs verzekerbaar zijn, zouden uitgesloten moeten worden van een crisisregeling.

Om te bepalen of zich een calamiteit voordoet, die buiten het reguliere ondernemersrisico ligt, moet een toegangstoets worden uitgevoerd. Deze toets moet zoveel mogelijk geautomatiseerd verlopen om ook grotere hoeveelheden aanvragen te kunnen verwerken. Hoewel het UWV de aangewezen instantie lijkt voor de uitvoering van de crisisregeling, is nog niet duidelijk of het UWV ook de toegangstoets zou moeten uitvoeren.

De staatssecretaris schetst de volgende varianten:

  1. een regeling op werknemersniveau;
  2. een regeling op werkgeversniveau; en
  3. een combinatie van variant 1 en 2, waarbij de regeling op werkgeversniveau geïmplementeerd wordt.

Bij een regeling op werknemersniveau kan de werkgever een aanvraag indienen voor (een deel van) zijn werknemers. Daarbij zouden de individuele WW-rechten van de werknemers kunnen worden betrokken. Een regeling op werknemersniveau leent zich beter voor kleinere crises en staat maatwerk toe. Bij een regeling op werkgeversniveau wordt een aanvraag ingediend voor het gehele personeelsbestand. Een koppeling met individuele WW-rechten is daarbij niet mogelijk. Een regeling op werkgeversniveau is naar zijn aard grover en beter geschikt voor een grote crisis.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2021-0000179109 | 22-11-2021

Belastingheffing is een inbreuk op het recht op ongestoord genot van eigendom. Een dergelijke inbreuk is toegestaan als er een redelijke verhouding bestaat tussen het algemene belang en de bescherming van individuele rechten. Dat is niet het geval als een persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Bij de beoordeling van wat in het algemeen belang is en bij de keuze van middelen om dit belang te dienen komt de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe.

Volgens de Hoge Raad moet de rechter bij de beoordeling of een belastingplichtige door de box 3-heffing wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last die heffing bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene. Daarbij moet in aanmerking worden genomen of en in hoeverre de betrokkene een zodanig laag inkomen heeft dat hij op zijn vermogen moet interen om de belasting te voldoen.

De vermogensrendementsheffing van box 3 vormde voor het jaar 2018 geen individuele en buitensporige last voor een echtpaar met een vermogen van ruim € 118.000 en een gezamenlijk belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.470. De belastingheffing over het box 3-vermogen bedroeg € 350 en overtrof daarmee de werkelijke inkomsten uit vermogen van € 79. Het netto besteedbaar inkomen van het echtpaar bedroeg € 41.090. Het moeten betalen van het overschot van € 271 aan box 3-heffing uit dit netto besteedbaar inkomen levert volgens de rechtbank niet een zodanig laag inkomen op dat daardoor op het vermogen moet worden ingeteerd. Om die reden was geen sprake van een individuele en buitensporige last.

Bron: Rechtbank Noord-Nederland | jurisprudentie | ECLINLRBNNE20214893, LEE 20/2245 en 20/2928 | 08-11-2021

Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd hoeft niet de mogelijkheid van tussentijdse opzegging te bevatten. Als deze mogelijkheid ontbreekt, kan de werknemer alleen eerder opzeggen wanneer sprake is van een dringende reden.

Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd liep tot en met 31 juli 2021. Op 21 juni 2021 heeft de werkgever de werknemer schriftelijk meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Op 30 juni deelde de werknemer aan de werkgever mee dat hij per direct ontslag nam. De werkgever wees de werknemer erop dat de arbeidsovereenkomst niet tussentijds kon worden opgezegd. De werknemer is desondanks niet meer op het werk verschenen. De werkgever vorderde in een procedure bij de kantonrechter betaling van de gefixeerde schadevergoeding. Deze vergoeding is een bedrag gelijk aan het loon in geld over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben als deze van rechtswege zou zijn geëindigd. De kantonrechter kende deze vordering toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2021.

Daarnaast vorderde de werkgever terugbetaling van een onverschuldigde (loon)betaling wegens teveel opgenomen vakantiedagen. De kantonrechter wees ook deze vordering toe, omdat de werknemer erkende teveel verlofdagen te hebben opgenomen.

Bron: Rechtbank Rotterdam | jurisprudentie | ECLINLRBROT202111013, 9387832 VZ VERZ 21-13983 | 02-11-2021

De commissie, die onderzoek heeft gedaan naar de activiteiten van brievenbusfirma’s of doorstroomvennootschappen in Nederland, heeft haar onderzoeksrapport afgerond. In het rapport besteedt de commissie aandacht aan de rol van fiscale factoren op de aanwezigheid van doorstroomvennootschappen, de rol van niet-fiscale factoren daarop en de samenhang tussen belastingontwijking en witwassen. De staatssecretaris van Financiën heeft het rapport met een reactie van het kabinet naar de Tweede Kamer gestuurd.

Volgens de commissie is het niet mogelijk om een sluitende definitie te geven van een doorstroomvennootschap. De beoordeling of sprake is van een doorstroomvennootschap zou moeten gebeuren aan de hand van kenmerken als de aanwezigheid van een internationale structuur, transacties met gelieerde partijen, beperkte reële aanwezigheid in Nederland, fiscale, financiële of juridische motieven en grote internationale geldstromen of balansposities.

Nederland kent een groot aantal doorstroomvennootschappen. Op basis van gegevens van De Nederlandsche Bank ging het in 2019 om circa 12.400 doorstroomvennootschappen. De rente-, royalty- en dividendbetalingen, die door deze vennootschappen stromen, bedroegen in de periode 2015-2019 170 miljard euro per jaar. De komende jaren zal moeten blijken of de door het kabinet in de afgelopen jaren genomen maatregelen het gewenste effect hebben op de ongewenste doorstroom van geld.

De commissie doet een aantal aanbevelingen in het rapport, onder meer betreffende een uitbreiding van de spontane uitwisseling van informatie met andere belastingdiensten. Daarnaast doet de commissie aanbevelingen op het gebied van het jaarrekeningenrecht en ten behoeve van transparantie van juridische entiteiten.

Het is aan een volgend kabinet om de aanbevelingen van de commissie te beoordelen en eventueel om te zetten in beleid.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 21-11-2021

De maximale vergoeding voor consumptief krediet op jaarbasis bestaat uit de wettelijke rente, vermeerderd met een opslag. Voor deze opslag geldt een wettelijk maximum. Deze opslag bedraagt 12 procentpunten. In verband met de coronacrisis is de opslag op de wettelijke rente tijdelijk verlaagd naar 8 procentpunten. Deze tijdelijke verlaging eindigt op 1 juli 2022. Ter voorbereiding op een mogelijke structurele verlaging van de maximale kredietvergoeding wordt een voorstel ter consultatie voorgelegd om de opslag per 1 juli 2022 structureel te verlagen naar 8 procentpunten. Uitgaande van de huidige wettelijke rente zou de maximale kredietvergoeding daarmee uitkomen op 10%.

Doel van een verlaging van de maximale kredietvergoeding is het voorkomen van financiële problemen voor consumenten. De verlaging zou ook kunnen zorgen voor een strenger acceptatiebeleid van kredietaanbieders doordat de financiële ruimte voor een risico-opslag wordt verminderd. Tot 17 december kan op het voorstel worden gereageerd via https://www.internetconsultatie.nl/beleidsnotakredietvergoeding.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 18-11-2021

De stichting Privacy First heeft de Nederlandse staat voor de rechter gedaagd vanwege de invoering van het UBO-register. Het UBO-register is het gevolg van de implementatie van de vierde en vijfde Europese anti-witwasrichtlijn in Nederlandse wetgeving. Een UBO is de ultimate beneficial owner of de uiteindelijk begunstigde van een juridische entiteit. Van de UBO’s van in Nederland gevestigde vennootschappen en andere juridische entiteiten worden de volgende gegevens in het Handelsregister opgenomen:

  • het burgerservicenummer;
  • een fiscaal identificatienummer van een ander land;
  • de naam, de geboortemaand en het geboortejaar, de woonplaats en de nationaliteit;
  • de geboortedag, de geboorteplaats, het geboorteland en het woonadres;
  • de aard van het door de uiteindelijk belanghebbenden gehouden economisch belang en de omvang van dit belang, aangeduid in bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen klassen.

De naam, geboortemaand en -jaar, de woonplaats en nationaliteit van een UBO, alsmede de aard en omvang van zijn belang kunnen door iedereen, die dat wil, worden ingezien. Andere gegevens zijn niet voor het publiek toegankelijk, maar wel voor de financiële inlichtingeneenheid of een andere bevoegde autoriteit.

Privacy First heeft gevorderd dat de verplichting om gegevens over de UBO aan te leveren en het recht van eenieder om gegevens over de UBO in te zien buiten werking wordt gesteld of in ieder geval wordt geschorst. Volgens de stichting zijn deze bepalingen in strijd met het Handvest van de grondrechten van de EU, de EU-beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en de Algemene Verordening Gegevensbescherming. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen op de grond dat toewijzing ertoe zou leiden dat de Staat niet voldoet aan zijn verplichting tot het inrichten van een nationaal openbaar UBO-register. De Nederlandse rechter kan de nationale wetgeving ter implementatie van een Europese richtlijn niet buiten werking stellen zonder dat het Hof van Justitie EU de ongeldigheid van die richtlijn heeft vastgesteld.

Wel heeft de nationale rechter de ruimte om de tenuitvoerlegging van EU-regelgeving op te schorten in afwachting van een oordeel van het Hof van Justitie EU over de geldigheid van die regelgeving. Dat kan alleen als de zaak spoedeisend is en voor de verzoeker onherstelbare en ernstige schade dreigt. Die schade voor UBO’s is volgens de rechter door Privacy First niet aangetoond.

In hoger beroep heeft Hof Den Haag het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof voelt zich, als niet zijnde de hoogste nationale rechter en oordelend in kort geding, niet verplicht om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU te stellen.

Bron: Hof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20212176, 200.293.732/01 | 15-11-2021

De rente van schulden, die deel uitmaken van de eigenwoningschuld, is aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Voor zover een lening niet is verstrekt door een renseigneringsplichtige instelling zoals een bank, moeten bij de aangifte gegevens worden verstrekt over de schuld, de rente, en de identiteit van de geldverstrekker. De verplichting om deze gegevens in de aangifte te vermelden, heeft tot gevolg dat deze uiterlijk op het moment waarop de aanslag onherroepelijk wordt moeten zijn verstrekt. De aanslag staat onherroepelijk vast op het moment waarop de wettelijke bezwaartermijn van zes weken is geëindigd.

Een vrouw financierde de aankoop van een eigen woning deels met een hypothecaire lening van een bank en deels met een lening van haar vader. In de aangifte inkomstenbelasting over 2016 heeft de vrouw wel de lening van de bank als eigenwoningschuld vermeld, maar niet de lening bij haar vader. De rente over deze lening is in de aangifte niet in aftrek gebracht. Bijna een jaar nadat de aanslag was vastgesteld heeft de vrouw een herziene aangifte over 2016 ingediend, waarin zij de aan haar vader betaalde rente wel in aftrek heeft gebracht. Bij de herziene aangifte zijn de benodigde gegevens van de door vader verstrekte geldlening overgelegd. De Belastingdienst heeft de herziene aangifte als bezwaarschrift aangemerkt. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn en vervolgens als verzoek om ambtshalve vermindering behandeld en afgewezen.

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de vrouw over 2016 geen recht op aftrek van de aan haar vader betaalde rente, omdat de gegevens van de lening te laat zijn verstrekt. De door haar vader verstrekte geldlening was in het jaar 2016 geen onderdeel van de eigenwoningschuld. De Hoge Raad heeft dat oordeel onderschreven.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20211719, 20/03558 | 18-11-2021