Volgens Rechtbank Gelderland is het zakelijk om bij het ter beschikking stellen van kunstwerken aan een eigen vennootschap geen vergoeding in rekening te brengen.
Een man is in gemeenschap van goederen gehuwd. Hij heeft indirect aandelen in een bv die samen met nog twee andere ondernemers een accountants- en belastingadvieskantoor drijft in de vorm van een maatschap. De dga stelt al sinds de jaren 90 van de vorige eeuw kunstwerken ter beschikking aan het accountants- en belastingadvieskantoor. De dga geeft daarbij in zijn aangifte telkens een gebruiksvergoeding op van nihil. De inspecteur wijkt hierbij de aanslagoplegging van af en corrigeert de aangiften met een gebruiksvergoeding.
Bij Rechtbank Gelderland is het de vraag of de gebruiksvergoeding waarvan de inspecteur uitgaat, terecht is. De dga heeft zich op het vertrouwensbeginsel beroepen. Vast staat volgens de rechtbank dat de inspecteur jarenlang de aangiften heeft gevolgd. De terbeschikkingstelling van de kunstwerken is bovendien diverse keren onderwerp van discussie geweest. Er is een boekenonderzoek geweest in 2003 waarbij de terbeschikkingstelling aan de orde is geweest. De gebruiksvergoeding is bij de behandeling van de aangifte 2008 weer uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Bij de aangifte 2010 en 2011 zijn opnieuw vragen door de inspecteur gesteld over de inkomsten uit tbs. De rechtbank meent daarom dat de dga op grond van het vertrouwensbeginsel geen gebruiksvergoeding in aanmerking hoeft te nemen.
De inspecteur stelt het opgewekte vertrouwen te hebben opgezegd. De dga heeft bevestigd telefonisch overleg met de inspecteur te hebben gehad. Echter daarin heeft de inspecteur slechts aangegeven dat vanaf 2012 verder moet worden bezien hoe om te gaan met de toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling. Dit is volgens de rechtbank geen opzegging van het opgewekte vertrouwen. De rechtbank oordeelt verder dat de dga geen afwaarderingsverlies op de kunstwerken kan nemen. Wel kan de dga verkoopverliezen van enkele schilderen in mindering brengen op zijn inkomen.
Bron: Rb. Gelderland 05-08-2020

Tot en met 31 juli 2020 maakten 164.000 van alle mkb-bedrijven met 2 tot 250 werkzame personen gebruik van minstens een van drie grote financiële noodmaatregelen. Naast deze drie grote regelingen is het gebruik van een aantal kleinere regelingen onderzocht, die ook vaak in combinatie met de grote regelingen worden gebruikt.
Vrijwel al mkb-bedrijven (163.000) gebruikten minstens een van de drie grote regelingen. Het aantal goedgekeurde steunaanvragen is iets groter, omdat niet aan elke aanvraag een bedrijf gekoppeld kan worden, en soms meerdere aanvragen bij hetzelfde bedrijf horen.
Bedrijven met 2 tot 250 werknemers die een beroep deden op de NOW-1, TOGS of uitstel van betaling van belastingen, maakten in bijna de helft van de gevallen (49%) gebruik van twee of drie regelingen. Van de drie grote steunmaatregelen werd de NOW-1 het meest gebruikt, door 106.500 bedrijven. Onder bedrijven die gebruik maken van meerdere regelingen komt de combinatie NOW-1 en TOGS met 35.300 bedrijven het vaakst voor. Daarna combineren bedrijven het vaakst de NOW-1, TOGS en belastinguitstel (22.500 bedrijven).
Inclusief de kleinere noodmaatregelen maken bedrijven met 10 tot 50 werknemers met 58% relatief het vaakst gebruik van een of meer regelingen. Meer dan de helft van de keren betreft het twee of meer regelingen. Ook bedrijven met 50 tot 250 werknemers maakten relatief vaak gebruik van één (25%) of meer (28%) regelingen. Ongeveer twee derde van de microbedrijven met 2 tot 10 werkzame personen maakte geen gebruik van steunmaatregelen.
Bron: CBS.nl 21-08-2020

Of iemand ondernemer is voor de inkomstenbelasting is onder meer afhankelijk van het antwoord op de vraag of diegene een objectieve voordeelsverwachting heeft. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in dit geval niet langer sprake is. De bank heeft de financiering van de activiteiten gestopt, de gemeente heeft de omgevingsvergunning ingetrokken en het woon/bedrijfspand is in het openbaar geveild.
In 2008 heeft een belastingplichtige het plan als onderaannemer winst uit onderneming te gaan genieten. In 2008 krijgt hij de eigendom van een stuk grond en heeft hij een pand laten bouwen. De bedoeling is dat het pand voor 1/3e deel bestaat uit een kantoorruimte en voor 2/3e deel uit een woning. In 2009 is de aannemer die de ruwbouw van het pand zou uitvoeren failliet gegaan. De onderaannemer besloot daarom de ruwbouw zelf uit te gaan voeren. De onderaannemer werd in 2009 mishandeld en in 2010 is de man betrokken bij twee ongevallen. Door deze gebeurtenissen heeft de onderaannemer een burn-out gekregen. Door de economische crisis en de burn-out heeft de onderaannemer betalingsachterstanden bij de bank opgelopen, waardoor de bank de financiering van de activiteiten heeft ingetrokken. In 2010 heeft de gemeente de omgevingsvergunning voor het pand ingetrokken, omdat de onderaannemer geen bouwactiviteiten meer heeft uitgevoerd. Het woon/bedrijfspand is uiteindelijk in het openbaar geveild.
In geschil bij Rechtbank Noord-Holland is of in 2014 sprake is van een bron van inkomen. Ook is de toepassing van de foutenleer in geschil. De rechtbank meent dat aan enkele voorwaarden voor kwalificatie van een bron van inkomen is voldaan. De onderaannemer nam deel aan het economische verkeer. Met die deelname had hij het oogmerk om voordeel te behalen. De derde voorwaarde is of er een objectieve voordeelsverwachting is. De rechtbank meent dat er objectief gezien, geen voordeel valt te verwachten in 2014. In 2010 is de bank al gestopt met financiering van de activiteiten van de onderaannemer, heeft de gemeente de omgevingsvergunning ingetrokken en is het pand op een openbare veiling verkocht. Als er al een bron van inkomen is geweest, is daarvan in 2014 in ieder geval geen sprake meer.
De rechtbank oordeelt dat de foutenleer niet kan worden toegepast bij een onjuiste etikettering van een vermogensbestanddeel dat niet langer tot het ondernemingsvermogen behoort. Bij de aanschaf van de grond is bovendien al gekozen voor privévermogen. Alleen door bijzondere omstandigheden is heretikettering mogelijk, maar na die keuze zijn die bijzondere omstandigheden er niet geweest. De kosten van € 194.000 zijn niet aftrekbaar.
Bron: Rb. Noord-Holland 11-08-2020

Door niet zelf hoger beroep in te stellen heeft de inspecteur de kans aanvaard dat hij ook geen incidenteel hoger beroep kan instellen. Niet-ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep van de inspecteur is aan de orde als de belastingplichtige het principale hoger beroep niet motiveert of intrekt voor motivering.
Een Belgische nv ontvangt naheffingsaanslagen accijns en voorraadheffing aardolieproducten. Ook ontvangt ze een boetebeschikking. Ze is het niet eens met de aanslagen en boete en maakt daarom bezwaar. De inspecteur handhaaft in zijn uitspraak op bezwaar alle aanslagen en de boete. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Met dagtekening 24 december 2018 ontvangt de inspecteur een brief van het hof dat de nv in hoger beroep is gegaan. Op 31 januari 2019 ontvangt de inspecteur van het hof echter opnieuw een brief. In deze brief staat dat het hof ten onrechte melding heeft gemaakt van het feit dat de nv in hoger beroep is gegaan. De inspecteur heeft daarop alsnog een hoger beroep ingediend met dagtekening 5 februari 2019. De uitspraak op het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de rechtbank is van 12 december 2018.
Bij Hof Den Bosch is in geschil of de inspecteur ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Het hof heeft het hoger beroepschrift later dan zes weken na de uitspraak van de rechtbank ontvangen. De vraag is of de inspecteur verschoonbaar te laat is. De inspecteur heeft op basis van de melding van het hof besloten geen hoger beroep in te stellen en de gronden van het hoger beroep van de nv af te wachten. Het is spijtig te noemen dat het hof de inspecteur onjuist heeft geïnformeerd. Echter dat is geen verschoonbare reden voor de inspecteur om niet op tijd hoger beroep in te stellen. De inspecteur behoort als professionele procespartij te weten dat hij soms ook niet-ontvankelijk is in zijn incidenteel hoger beroep. Dat is het geval als de nv het hoger beroepschrift niet tijdig motiveert of als zij voor de motivering het hoger beroep intrekt. Door niet zelf principaal hoger beroep in te stellen heeft de inspecteur volgens het hof daarom de kans aanvaard dat hij ook geen incidenteel hoger beroep meer kan instellen. Als de inspecteur zeker wil stellen dat de vernietiging van de naheffingsaanslagen en beschikkingen door de rechtbank in hoger beroep door het hof wordt heroverwogen, dan moet hij tijdig zelf principaal hoger beroep instellen. Alleen dan kan hij zijn rechten zeker stellen.
Bron: Hof Den Bosch 16-07-2020

Bezittingen en schulden en opbrengsten en uitgaven van een afgezonderd particulier vermogen (APV) worden voor de inkomstenbelasting toegerekend aan de persoon, die dat vermogen heeft afgezonderd. Na het overlijden van deze persoon wordt het APV toegerekend aan zijn erfgenamen. Deze toerekening is van toepassing op ieder afgezonderd vermogen waarmee meer dan bijkomstig een particulier belang wordt beoogd, tenzij de afzondering van vermogen heeft plaatsgevonden tegen uitreiking van aandelen of daarmee vergelijkbare rechten. Het APV wordt toegerekend aan de begunstigden als niet kan worden vastgesteld wie het vermogen heeft afgezonderd.

De toerekening van de bezittingen en schulden van een APV geldt ook voor de erfbelasting. De toerekening aan de erfgenamen na het overlijden van een erflater geldt als een erfrechtelijke verkrijging.

In een procedure voor de rechtbank was in geschil of een aanslag erfbelasting juist was. Het twistpunt was of de bezittingen en schulden van een stichting terecht aan het vermogen van de erflaatster en dus aan de nalatenschap zijn toegerekend. De rechtbank stelde vast dat de stichting al langere tijd niet meer fungeerde als een sociaal belang behartigende instelling. Het bestuur van de stichting bestond hoofdzakelijk uit familieleden van de erflaatster. De familie had zo de zeggenschap over de bezittingen van de stichting. De stichting was eigenaar van vier panden, die tegen niet-marktconforme huurprijzen werden verhuurd aan familieleden van de erflaatster. Zij stond in privé borg voor de hypotheken van de stichting. Feitelijk was tot het overlijden sprake van vermogen van de erflaatster. De rechtbank was van oordeel dat het vermogen van de stichting aan de erflaatster moest worden toegerekend. Dat betekende dat de aanslag erfbelasting correct was vastgesteld.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBDHA20207103, AWB – 18 _ 3930 | 14-07-2020

Omdat een belastingaanslag niet werd betaald binnen de gestelde termijn, werd een aanmaning tot betaling aangemaakt. Daarbij werd een bedrag van € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Vervolgens werd een dwangbevel betekend. Daarbij werd € 53 aan betekeningskosten in rekening gebracht. Naar aanleiding van het dwangbevel werd door de belanghebbende, advocaat van beroep, bezwaar gemaakt. In reactie op het bezwaarschrift deelde de gemeentelijke invorderingsambtenaar mee dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen. Uit coulance was de invorderingsambtenaar bereid de kosten van het dwangbevel af te boeken. Een kantoorgenoot van de belanghebbende stelde zich als gemachtigde voor de belanghebbende en verzocht om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. De ambtenaar wees dat verzoek af.

In de procedure die daarop volgde, waren de rechtbank en Hof Arnhem-Leeuwarden van oordeel dat de inschakeling van professionele bijstand voor het schrijven van een tweede brief, waarin het door de belanghebbende opgestelde bezwaarschrift inhoudelijk werd herhaald, niet redelijk was. Het verzoek om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is terecht afgewezen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20205723, 19/01718 | 27-07-2020

Sinds 1 augustus kunnen werkenden en werkzoekenden in Nederland kosteloos een ontwikkeladvies aanvragen bij een gekwalificeerd loopbaanadviseur. Een ontwikkeladvies geeft zicht op de mogelijkheden die er zijn op de arbeidsmarkt. Mensen kunnen zich met een ontwikkeladvies beter voorbereiden op een overstap naar ander werk.

Onderdeel van een ontwikkeladvies is een ontwikkelplan, waarin acties staan om beter voorbereid te zijn op de toekomst. Iedereen tussen 18 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd kan gebruikmaken van deze mogelijkheid door zich aan te melden bij een loopbaanadviseur. De loopbaanadviseur vraagt subsidie aan en handelt de administratie af. Op www.hoewerktnederland.nl is meer informatie te vinden.

Met de mogelijkheid om kosteloos een ontwikkeladvies te volgen is het programma NL Leert Door van start gegaan. Dat programma helpt werkenden en werkzoekenden zich voor te bereiden op veranderingen op de arbeidsmarkt aan de hand van ontwikkeladviezen en online scholing.

Inmiddels is bekend geworden dat het aantal aanvragen het beschikbare budget voor 2020 heeft overschreven. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid lijkt niet genegen om het budget te verhogen. In 2021 is wel weer budget beschikbaar voor het volgen van ontwikkeladviezen.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 30-07-2020

De arbeidsovereenkomst van een werknemer bevatte een verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden. Op overtreding van dit verbod stond een boete. In de arbeidsovereenkomst was vermeld dat overtreding van het verbod grond kon zijn voor ontslag op staande voet.

Ondanks het verbod verrichtte de werknemer tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid werkzaamheden voor een ander bedrijf. Dat was na een anonieme tip bevestigd door een bedrijfsrecherchebureau dat de werkgever had ingeschakeld. Enkele dagen daarvoor had de werknemer zullen starten met het verrichten van re-integratiewerkzaamheden. Dat ging niet door nadat de werknemer had meegedeeld dat zijn gezondheidssituatie was verslechterd en dat hij als gevolg van medicatiegebruik niet kon autorijden. Om die reden kon hij niet starten met zijn re-integratiewerkzaamheden. Voor de werkgever vormde het overtreden van het verbod op nevenwerkzaamheden aanleiding tot ontslag op staande voet.

In de procedure voor de kantonrechter, waarin de werknemer het gegeven ontslag bestreed, voerde de werknemer aan dat het een vriendendienst betrof. De kantonrechter was van oordeel dat de werknemer zijn werkgever een gegronde reden heeft gegeven voor het ontslag op staande voet. Het werd de werknemer aangerekend dat hij zich niet in staat achtte om lichte re-integratiewerkzaamheden gedurende twee uur per dag te verrichten, maar dat hij kennelijk wel in staat was om nevenwerkzaamheden te verrichten. De bedrijfsrechercheur heeft geconstateerd dat de werknemer lichamelijke werkzaamheden heeft verricht, zonder waarneembare lichamelijke beperkingen. De werknemer heeft ernstig verwijtbaar gehandeld. Dat het slechts om een vriendendienst ging, nam de verwijtbaarheid niet weg. Het ontslag op staande voet is rechtsgeldig gegeven, ondanks de ingrijpende gevolgen voor de werknemer. De kantonrechter vond een dienstverband van 22 jaar zonder problemen en de emotionele en financiële gevolgen voor de werknemer onvoldoende wegen om het ontslag ongedaan te maken.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20203507, 8479095 | 14-07-2020

De inkomsten uit eigen woning bestaan uit het eigenwoningforfait, verminderd met de rente die wordt betaald op de eigenwoningschuld. Fiscale partners kunnen de inkomsten uit de eigen woning onderling verdelen in iedere gewenste verhouding, mits bij beide partners gezamenlijk het totale bedrag van de inkomsten wordt aangegeven. 

Een belastingplichtige financierde zijn woning met een lening van zijn ouders. De lening had een looptijd van 30 jaar. De rente bedroeg 9% per jaar voor een periode van 15 jaar. Voor de lening waren geen zekerheden gesteld. Ten tijde van het afsluiten van de geldlening was een rente van 3% gebruikelijk voor een hypothecaire lening met een rentevaste periode van 15 jaar. Het ontbreken van zekerheid rechtvaardigt in het algemeen een hogere rente, ter compensatie van het risico dat de geldverstrekker loopt. De Belastingdienst corrigeerde de aangifte van de partner van de belastingplichtige, nadat de aanslag aan de belastingplichtige zelf was opgelegd conform de ingediende aangifte.

De rechtbank was van oordeel dat het risico dat de belastingplichtige de geldlening niet zou kunnen terugbetalen niet groot was. Daardoor was er geen reden voor een aanmerkelijk hogere rente dan gebruikelijk. Volgens de rechtbank hebben de ouders de geldlening onder de overeengekomen voorwaarden verstrekt vanwege de familierelatie. De inspecteur heeft, rekening houdend met het ontbreken van zekerheid, de rente op 4,5% gesteld als zijnde een zakelijk verantwoorde rente. De rechtbank vond dat een redelijk percentage. Omdat de aanslag van iedere partner afzonderlijk wordt vastgesteld, hoefde de Belastingdienst bij het vaststellen van de aanslag van de partner geen rekening te houden met het feit dat de aanslag van de belastingplichtige zonder correcties was vastgesteld.

In hoger beroep heeft Hof Den Haag zich bij het oordeel van de rechtbank aangesloten. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de belanghebbende ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20201111, 19/04204 | 25-06-2020

Volgens Rechtbank Noord-Nederland is er geen wettelijke verplichting voor burgers om bij verhuizing of wijziging van het toezendadres de Belastingdienst hiervan op de hoogte te stellen. De Belastingdienst kan immers een aanslag ook op een andere geschikte wijze bekendmaken.
Op 28 juni 2013 vertrekt een man naar Spanje. Op 4 januari 2017 komt de man, na een aantal jaar in Spanje te hebben gewoond, weer in Nederland wonen. De Belastingdienst heeft met dagtekening 2 april 2014 de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2011 vastgesteld. De Belastingdienst heeft de aanslag niet naar de man kunnen verzenden, omdat het adres niet bekend was bij de Belastingdienst. In 2017 heeft de man een dwangbevel ontvangen, waarna hij bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag. De inspecteur heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar vanwege termijnoverschrijding.
In geschil bij Rechtbank Noord-Nederland is de ontvankelijkheid van het bezwaar en de vraag of de aanslag en boetebeschikking rechtsgeldig zijn vastgesteld. De rechtbank overweegt dat de termijn om bezwaar te maken later is begonnen dan de dagtekening van het aanslagbiljet. Het aanslagbiljet is namelijk niet rechtsgeldig bekendgemaakt. De termijn begint te lopen na ontvangst van het aanslagbiljet. De belastingplichtige heeft echter nooit een aanslagbiljet ontvangen. Omdat de inspecteur de aanslag wel al heeft vastgesteld, is het bezwaar niet prematuur en toch ontvankelijk.
Volgens de inspecteur had de man de Belastingdienst op de hoogte moeten brengen van zijn verhuizing. Zo kan de Belastingdienst het aanslagbiljet op de juiste wijze bekendmaken. Zo staat het volgens de rechter niet in de wet. Als de Belastingdienst een aanslag of besluit niet naar de man kan verzenden, moet de Belastingdienst onderzoeken hoe de aanslag wel op de juiste wijze aan de belastingplichtige bekend kan worden gemaakt.
Een dagtekening op een aanslag zegt nog niets over de tijdige vaststelling van de aanslag. Een aanslag moet ook op de voorgeschreven wijze aan belastingplichtige bekend worden gemaakt. De aanslag over 2011 en de boetebeschikking zijn niet voor het vervallen van de aanslagtermijn rechtsgeldig bekendgemaakt. De rechtbank vernietigt de aanslag en de boetebeschikking.
Bron: Rb. Noord-Nederland 16-07-2020